Niederländisch
Detailübersetzungen für omrekenen (Niederländisch) ins Französisch
omrekenen:
-
omrekenen
convertir; réduire-
convertir Verb (convertis, convertit, convertissons, convertissez, convertissent, convertissais, convertissait, convertissions, convertissiez, convertissaient, convertîmes, convertîtes, convertirent, convertirai, convertiras, convertira, convertirons, convertirez, convertiront)
-
réduire Verb (réduis, réduit, réduisons, réduisez, réduisent, réduisais, réduisait, réduisions, réduisiez, réduisaient, réduisis, réduisit, réduisîmes, réduisîtes, réduisirent, réduirai, réduiras, réduira, réduirons, réduirez, réduiront)
-
Konjugationen für omrekenen:
o.t.t.
- reken om
- rekent om
- rekent om
- rekenen om
- rekenen om
- rekenen om
o.v.t.
- rekende om
- rekende om
- rekende om
- rekenden om
- rekenden om
- rekenden om
v.t.t.
- heb omgerekend
- hebt omgerekend
- heeft omgerekend
- hebben omgerekend
- hebben omgerekend
- hebben omgerekend
v.v.t.
- had omgerekend
- had omgerekend
- had omgerekend
- hadden omgerekend
- hadden omgerekend
- hadden omgerekend
o.t.t.t.
- zal omrekenen
- zult omrekenen
- zal omrekenen
- zullen omrekenen
- zullen omrekenen
- zullen omrekenen
o.v.t.t.
- zou omrekenen
- zou omrekenen
- zou omrekenen
- zouden omrekenen
- zouden omrekenen
- zouden omrekenen
en verder
- is omgerekend
- zijn omgerekend
diversen
- reken om!
- rekent om!
- omgerekend
- omrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für omrekenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
convertir | omrekenen | bekeren; converteren; draaien; herbouwen; iets omdraaien; inruilen; kantelen; omkeren; omzetten; opnieuw bouwen; reconstrueren; rollen; ronddraaien; roteren; verwerken; verwisselen; wentelen |
réduire | omrekenen | achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; samenvouwen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen |