Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für omlijnd (Niederländisch) ins Französisch

omlijnd:


omlijnd form of omlijnen:

omlijnen Verb (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)

  1. omlijnen (afpalen; begrenzen; afbakenen; afzetten)
    marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; barrer; tromper; fermer; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer
    • marquer Verb (marque, marques, marquons, marquez, )
    • entourer Verb (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • tracer Verb (trace, traces, traçons, tracez, )
    • piqueter Verb (piquète, piquètes, piquetons, piquetez, )
    • préciser Verb (précise, précises, précisons, précisez, )
    • contourner Verb (contourne, contournes, contournons, contournez, )
    • barrer Verb (barre, barres, barrons, barrez, )
    • tromper Verb (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • fermer Verb (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clôturer Verb (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner Verb (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • jalonner Verb (jalonne, jalonnes, jalonnons, jalonnez, )
    • escroquer Verb (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • soutirer Verb (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )

Konjugationen für omlijnen:

o.t.t.
  1. omlijn
  2. omlijnt
  3. omlijnt
  4. omlijnen
  5. omlijnen
  6. onlijnen
o.v.t.
  1. omlijnde
  2. omlijnde
  3. omlijnde
  4. omlijnden
  5. omlijnden
  6. omlijnden
v.t.t.
  1. heb omlijnd
  2. hebt omlijnd
  3. heeft omlijnd
  4. hebben omlijnd
  5. hebben omlijnd
  6. hebben omlijnd
v.v.t.
  1. had omlijnd
  2. had omlijnd
  3. had omlijnd
  4. hadden omlijnd
  5. hadden omlijnd
  6. hadden omlijnd
o.t.t.t.
  1. zal omlijnen
  2. zult omlijnen
  3. zal omlijnen
  4. zullen omlijnen
  5. zullen omlijnen
  6. zullen omlijnen
o.v.t.t.
  1. zou omlijnen
  2. zou omlijnen
  3. zou omlijnen
  4. zouden omlijnen
  5. zouden omlijnen
  6. zouden omlijnen
diversen
  1. omlijn!
  2. omlijnt!
  3. omlijnd
  4. omlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omlijnen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
marquer aanstrepen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
barrer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afsluiten; barricaderen; beperken; blokkeren; doorstrepen; dwarsbomen; dwarsliggen; indammen; inkapselen; inperken; kruisen; laveren; limiteren; naar einde toewerken; stremmen; tegen de wind in varen; tegenwerken; versperren
borner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdekken; afgrenzen; afschermen; afschutten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; indammen; indijken; inperken; van grenzen voorzien
clôturer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdekken; afschermen; afschotten; afschutten; afsluiten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; naar einde toewerken; omheinen
contourner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheenloodsen; omheenvliegen; omtrekken; omzeilen; rondvliegen
entourer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; omboorden; omcirkelen; omgeven; omheenrijden; omleiden; omringen; omsingelen; omsluiten; omtrekken
escroquer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afbedelen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; neppen; oplichten; tillen; verneuken; zwendelen
fermer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afgrendelen; afsluiten; blokkeren; borgen; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichtmaken; grendelen; locken; naar einde toewerken; nullificeren; ondervangen; op slot doen; op slot zetten; opheffen; sluiten; stremmen; teniet doen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; vergrendelen; verijdelen; vernietigen
jalonner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen uitstippelen; uitzetten
marquer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankruisen; aanstippen; aanstrepen; aantippen; aftekenen; afvinken; bevestigen; branden; brandmerken; contrasteren; ergens aan bevestigen; inbranden; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; markeren; merken; stempel drukken op; taggen; tippen; typeren; van stigma's voorzien; vastmaken; vastzetten; vinken
piqueter afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
préciser afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen begrijpelijk maken; nader omschrijven; ophelderen; opklaren; preciseren; toelichten; uitleggen; verklaren
soutirer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedotten; iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken; tillen
tracer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen krabbelen; lokaliseren; met pen overtekenen; opsporen; overtrekken; tekenen; terecht brengen; traceren; uitstippelen; uittekenen; uitzetten; vinden
tromper afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; bezwendelen; falsificeren; foppen; in de maling nemen; kopiëren; misleiden; nabootsen; namaken; neppen; oplichten; te pakken nemen; teleurstellen; tillen; verneuken; vertrouwen schenden; vervalsen; voor de gek houden; vreemdgaan; zwendelen