Niederländisch
Detailübersetzungen für omhoogdragen (Niederländisch) ins Französisch
omhoogdragen:
-
omhoogdragen (naar boven dragen; naar boven brengen; opwaarts dragen; naar boven tillen)
porter; monter; apporter; porter en haut; porter vers le haut-
porter Verb (porte, portes, portons, portez, portent, portais, portait, portions, portiez, portaient, portai, portas, porta, portâmes, portâtes, portèrent, porterai, porteras, portera, porterons, porterez, porteront)
-
monter Verb (monte, montes, montons, montez, montent, montais, montait, montions, montiez, montaient, montai, montas, monta, montâmes, montâtes, montèrent, monterai, monteras, montera, monterons, monterez, monteront)
-
apporter Verb (apporte, apportes, apportons, apportez, apportent, apportais, apportait, apportions, apportiez, apportaient, apportai, apportas, apporta, apportâmes, apportâtes, apportèrent, apporterai, apporteras, apportera, apporterons, apporterez, apporteront)
-
porter en haut Verb
-
porter vers le haut Verb
-
Konjugationen für omhoogdragen:
o.t.t.
- draag omhoog
- draagt omhoog
- draagt omhoog
- dragen omhoog
- dragen omhoog
- dragen omhoog
o.v.t.
- droeg omhoog
- droeg omhoog
- droeg omhoog
- droegen omhoog
- droegen omhoog
- droegen omhoog
v.t.t.
- heb omhooggedragen
- hebt omhooggedragen
- heeft omhooggedragen
- hebben omhooggedragen
- hebben omhooggedragen
- hebben omhooggedragen
v.v.t.
- had omhooggedragen
- had omhooggedragen
- had omhooggedragen
- hadden omhooggedragen
- hadden omhooggedragen
- hadden omhooggedragen
o.t.t.t.
- zal omhoogdragen
- zult omhoogdragen
- zal omhoogdragen
- zullen omhoogdragen
- zullen omhoogdragen
- zullen omhoogdragen
o.v.t.t.
- zou omhoogdragen
- zou omhoogdragen
- zou omhoogdragen
- zouden omhoogdragen
- zouden omhoogdragen
- zouden omhoogdragen
en verder
- ben omhooggedragen
- bent omhooggedragen
- is omhooggedragen
- zijn omhooggedragen
- zijn omhooggedragen
- zijn omhooggedragen
diversen
- draag omhoog!
- draagt omhoog!
- omhooggedragen
- omhoogdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze