Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. luiden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für luiden (Niederländisch) ins Französisch

luiden:

luiden Verb (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)

  1. luiden (beieren)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    sonner; carillonner
    • sonner Verb (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • carillonner Verb (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )
  2. luiden (klank voortbrengen; klinken)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    résonner; gazouiller
    • résonner Verb (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • gazouiller Verb (gazouille, gazouilles, gazouillons, gazouillez, )
  3. luiden (bonzen)
    téléphoner; heurter; se cogner; carillonner; sonner
    • téléphoner Verb (téléphone, téléphones, téléphonons, téléphonez, )
    • heurter Verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • se cogner Verb
    • carillonner Verb (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )
    • sonner Verb (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
  4. luiden (klokluiden)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    tinter; sonner; carillonner
    • tinter Verb (tinte, tintes, tintons, tintez, )
    • sonner Verb (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • carillonner Verb (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )

Konjugationen für luiden:

o.t.t.
  1. luid
  2. luidt
  3. luidt
  4. luiden
  5. luiden
  6. luiden
o.v.t.
  1. luidde
  2. luidde
  3. luidde
  4. luidden
  5. luidden
  6. luidden
v.t.t.
  1. heb geluid
  2. hebt geluid
  3. heeft geluid
  4. hebben geluid
  5. hebben geluid
  6. hebben geluid
v.v.t.
  1. had geluid
  2. had geluid
  3. had geluid
  4. hadden geluid
  5. hadden geluid
  6. hadden geluid
o.t.t.t.
  1. zal luiden
  2. zult luiden
  3. zal luiden
  4. zullen luiden
  5. zullen luiden
  6. zullen luiden
o.v.t.t.
  1. zou luiden
  2. zou luiden
  3. zou luiden
  4. zouden luiden
  5. zouden luiden
  6. zouden luiden
diversen
  1. luid!
  2. luidt!
  3. geluid
  4. luidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für luiden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sonner aanbellen; bellen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
carillonner beieren; bonzen; klokluiden; luiden kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
gazouiller klank voortbrengen; klinken; luiden bazelen; fluisteren; knisperen; kwelen; kwetteren; kwinkeleren; lallen; lispelen; ritselen; sissen; tjilpen; wauwelen
heurter bonzen; luiden aankloppen; aanrijden; aanstoot geven; aantikken; aanvaren; bonken; botsen; choqueren; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; rammen; schokken; shockeren; slaan; stoten op; tikken; timmeren
résonner klank voortbrengen; klinken; luiden echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; kletteren; met krachtige stem zingen; nabouwen; naklinken; napraten; nazeggen; rammelen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
se cogner bonzen; luiden aanrijden; bakkeleien; botsen; duelleren; kampen; knokken; matten; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op; strijden; vechten
sonner beieren; bonzen; klokluiden; luiden aanbellen; bellen; kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
tinter klokluiden; luiden klakken; kleppen; kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
téléphoner bonzen; luiden bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; telefoneren; telefoontje plegen

Verwandte Definitionen für "luiden":

  1. een helder klinkend geluid laten horen1
    • de klok luidt1
  2. zijn of klinken1
    • zijn antwoord luidt positief1

Wiktionary Übersetzungen für luiden:

luiden
verb
  1. doen klinken, gewoonlijk van een bel
luiden
Cross Translation:
FromToVia
luiden sonner; tinter anläuten — (transitiv) veraltet: etwas durch Läuten (einer Glocke) bekannt geben, signalisieren
luiden sonner; tinter anläuten — (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
luiden sonner anläuten — (intransitiv) veraltet: an etwas läuten
luiden sonner anläuten — (transitiv) Sport: durch Läuten seinen Anfang nehmen/starten lassen
luiden sonner ring — to make produce sound
luiden dire say — to pronounce
luiden sonner toll — to make the noise of a bell

Computerübersetzung von Drittern: