Niederländisch

Detailübersetzungen für licht (Niederländisch) ins Französisch

licht:

licht Adjektiv

  1. licht (lichtwegend)
    légère; facile; léger; facilement
  2. licht (niet moeilijk; eenvoudig; gemakkelijk; makkelijk; simpel)
  3. licht (niet donker)

Übersetzung Matrix für licht:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
commode commode; kabinetje; kast; kastje; ladekast; latafel
naturel eenvoud; naturel; natuurlijkheid; ongedwongenheid; ongekunsteldheid
niais achterlijke; dommerik; druiloor; dwaas; gek; hansworst; idioot; kalfskop; kuiken; kwast; kwibus; nar; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; onnozole hals; rund; schaap; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sukkel; sul; uil; uilskuikens; zot
pratique artsenpraktijk; beoefening; ervaring; praktijk; routine; uitoefening
simple enkelspel
AdverbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
facilement eenvoudig; gemakkelijk; licht; lichtwegend; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; comfortabel; gedwee; gemakkelijk; geriefelijk; in een handomdraai; meegaand; moeiteloos; onderworpen; op rolletjes; rap; snel; vanzelf; vlot; vlug; volgzaam; zonder moeite
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adroit eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel adrem; bedreven; behendig; bekwaam; berekenend; bijdehand; clever; echt; eerlijk; gehaaid; geoefend; gevat; gewiekst; handig; kien; kundig; menens; oprecht; pienter; raak; ronduit; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig
agile eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel behendig; bekwaam; briljant; clever; handig; ingenieus; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; rap; schrander; slim; snel; snugger; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; vlot; vlug
agréable eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; gezellig; goedaardig; goedhartig; heugelijk; heuglijk; huiselijk; hulpvaardig; knus; knusjes; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig; tof; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; welkom; zachtaardig
aisé eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel blakend van gezondheid; brutaal; fit; florerend; gegoed; gemakkelijk; gezond; in een handomdraai; in goeden doen; moeiteloos; niet beschroomd; nuttig; onbedeesd; onbeschroomd; practisch; stoutmoedig; vanzelf; vrijmoedig; vrijpostig; welgesteld; welvarend; zonder moeite; zonder ziekte
aisément eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel brutaal; gemakkelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; met gemak; moeiteloos; niet beschroomd; nuttig; onbedeesd; onbeschroomd; practisch; stoutmoedig; vanzelf; verreweg; vlot; vrijmoedig; vrijpostig; zonder moeite
borné eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aan een kant beschrijfbaar; afgegrensd; begrensd; bekrompen; benepen; beperkt; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; dood; eenzijdig; geesteloos; kleinburgerlijk; kleingeestig; kleinzielig; kneuterig; levenloos; niet bezield; onbezield
clair licht; niet donker aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; eenduidig; frappant; gekuist; geprononceerd; gereinigd; glasachtig; glashelder; glazig; hel; helder; herkenbaar; in het oog lopend; in het oog springend; inzichtelijk; klaar; klare; kristalhelder; markant; netjes; onbewolkt; ondubbelzinnig; onknap; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; overzichtelijk; saillant; transparant; treffend; uitgesproken; verhelderend; verstaanbaar; zuiver
comme un enfant eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; infantiel; jongensachtig; kinderachtig; kinderlijk
commode eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; bruikbare; comfortabel; gemakkelijk; geriefelijk; gerieflijk; in een handomdraai; moeiteloos; nuttig; practisch; vanzelf; zonder moeite
commodément eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; comfortabel; gemakkelijk; geriefelijk; in een handomdraai; moeiteloos; nuttig; practisch; vanzelf; zonder moeite
confortable eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; behaaglijk; comfortabel; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gerieflijk; gezellig; huiselijk; knus; knusjes; lekker; plezierig; prettig; senang
confortablement eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; behaaglijk; comfortabel; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gezellig; huiselijk; knus; knusjes; lekker; plezierig; prettig
d'enfant eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; overdreven kinderachtig
d'une façon enfantine eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; infantiel; kinderachtig; kinderlijk
en bon enfant eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; infantiel; kinderachtig; kinderlijk
enfantin eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; infantiel; jongensachtig; kinderachtig; kinderlijk; overdreven kinderachtig
facile eenvoudig; gemakkelijk; licht; lichtwegend; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; comfortabel; eenvoudig; gedwee; gemakkelijk; geriefelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; meegaand; met gemak; moeiteloos; onderworpen; ongecompliceerd; simpel; vanzelf; vlot; volgzaam; zonder moeite
ingénu eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel argeloos; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; natuurlijk; naïef; ongedwongen; ongekunsteld; onschuldig; schuldeloos; schuldloos
léger eenvoudig; gemakkelijk; licht; lichtwegend; makkelijk; niet moeilijk; simpel frivool; hups; in een handomdraai; lichtzinnig; losbandig; losjes; loszinnig; luchthartig; luchtig; moeiteloos; speels; vanzelf; wuft; zonder moeite
légère eenvoudig; gemakkelijk; licht; lichtwegend; makkelijk; niet moeilijk; simpel in een handomdraai; loszinnig; moeiteloos; vanzelf; zonder moeite
naturel eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel 'tuurlijk; aangeboren; allicht; autochtoon; bijgevolg; dus; eenvoudig; eigen; in een handomdraai; ingeboren; inheems; inlands; koel; koud; logisch; moeiteloos; natuurlijk; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onberoerd; onbewogen; ongebruikt; ongecompliceerd; ongedwongen; ongekunsteld; ongeopend; onontkomelijk; simpel; uiteraard; van nature aanwezig; vanzelf; vanzelfsprekend; zeker; zonder moeite; zonder twijfel
naïf eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; argeloos; goedgelovig; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; lichtgelovig; naief; natuurlijk; naïef; ongedwongen; ongekunsteld; onnozel; overdreven kinderachtig
naïvement eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel als een kind; argeloos; goedgelovig; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; lichtgelovig; naief; naïef; onnozel; overdreven kinderachtig
niais eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel kalverachtig; sullig
obtus eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel afgeknot; dood; geesteloos; hardleers; levenloos; niet bezield; onbezield; stomp
ordinaire eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel alledaags; alledaagse; bedriegelijk; bescheiden; doodgewoon; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gefingeerd; gemeen; gewoon; grof; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; nagemaakt; natuurlijk; nederig; niet voornaam; niets bijzonders; normaal; onecht; onedel; ongecompliceerd; ongekunsteld; onwaar; ordinair; plat; platvloers; simpel; vals; van eenvoudige komaf; vulgair
pas difficile eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel
pas sombre licht; niet donker
pratique eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangewend; bruikbaar; gemakkelijk; in de praktijk; nuttig; practisch; praktisch; toegepast; voordelig
puéril eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel flauw; flauwtjes; infantiel; jongensachtig; kinderachtig; kinderlijk; kinds; overdreven kinderachtig; zwak; zwakjes
puérilement eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel infantiel; jongensachtig; kinderachtig; kinderlijk; overdreven kinderachtig
sans effort eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel in een handomdraai; moeiteloos; vanzelf; zonder moeite
sans esprit eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel afstompend; dood; eentonig; geestdodend; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; saai; stom; suf
sans peine eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel in een handomdraai; moeiteloos; smarteloos; vanzelf; zonder moeite
sans prétention eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel eenvoudig; natuurlijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; simpel
seul eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; eenmalig; enkel; in quarantaine; separaat; single; uniek; vereenzaamd
simple eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel eenvoudig; enkel; in een handomdraai; ingetogen; matig; moeiteloos; natuurlijk; ongecompliceerd; ongedwongen; ongekunsteld; onversierd; simpel; sober; stemmig; vanzelf; zonder moeite
simple d'esprit eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel
simplement eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet donker; niet moeilijk; simpel bot; eenvoudig; eenvoudigweg; gewoonweg; gladweg; in een handomdraai; klinkklaar; kortaf; kortweg; moeiteloos; natuurlijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; puur; regelrecht; ronduit; simpel; simpelweg; vanzelf; zonder moeite; zonder omhaal
sobre eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel berooid; eenvoudig; ingetogen; karig; mager; matig; natuurlijk; niet beschonken; nuchter; ongecompliceerd; ongekunsteld; pover; schraal; simpel; sober; stemmig; stemmingsvol
terne eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; flauw; flets; flodderig; futloos; geestdodend; geesteloos; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; lusteloos; mat; mistroostig; morsig; niet bezield; niet helder; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
très vite eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel hard; in een handomdraai; keihard; met hoge snelheid; moeiteloos; vanzelf; zeer snel; zonder moeite
élémentaire eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet donker; niet moeilijk; simpel basis; eenvoudig; elementair; essentieel; fundamenteel; in een handomdraai; moeiteloos; natuurlijk; noodzakelijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; onmisbaar; onontbeerlijk; simpel; vanzelf; wezenlijk; zonder moeite

Verwandte Wörter für "licht":


Antonyme für "licht":


Verwandte Definitionen für "licht":

  1. dichter bij wit dan bij zwart1
    • geel is een lichte kleur1
  2. gemakkelijk of soepel1
    • deze fiets loopt erg licht1
  3. lamp1
    • wil jij het licht uitdoen?1
  4. waar alles heel goed te zien is1
    • dit is een lichte kamer met al die ramen1
  5. wat niet ernstig is1
    • hij heeft een lichte griep1
  6. wat uit de zon of uit een lamp straalt1
    • deze lamp geeft veel licht1
  7. wat weinig inspanning vraagt1
    • dat is een lichte opleiding1
  8. wat weinig weegt1
    • deze koffer kan ik wel dragen, hij is erg licht1

Wiktionary Übersetzungen für licht:

licht
noun
  1. Elektromagnetische golven
adjective
  1. Helder van kleur
  2. van een gewicht
  3. van een gerecht
licht
adjective
  1. Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
  2. Qui a, qui jette de la lumière.
  3. Dont le poids est faible, qui ne pèse guère.
  4. Qui n’intéresser que la superficie, qui est uniquement en surface.
noun
  1. personne qui manquer de puissance, de ressources.
  2. physique|fr radiation électromagnétique qui peut produire une sensation visuelle.

Cross Translation:
FromToVia
licht lumière light — electromagnetic wave
licht lumière light — source of light
licht lumière light — spiritual truth
licht lumineuse; lumineux light — having light
licht pâle; clair light — pale in colour
licht léger light — of low weight
licht léger light — low in fat, calories, alcohol, salt, etc.
licht allégé lite — low in calories
licht léger lite — lightweight
licht léger leicht — ein geringes Gewicht habend

licht form of lichten:

lichten [de ~] Nomen, Plural

  1. de lichten
    la lumières

lichten Verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)

  1. lichten (bliksemen; weerlichten)
    foudroyer; donner des éclairs; lever; décharger
    • foudroyer Verb (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, )
    • lever Verb (lève, lèves, levons, levez, )
    • décharger Verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
  2. lichten (naar boven trekken; omhoog trekken; omhoog rukken)
    tirer vers le haut; monter; lever; soulever
    • monter Verb (monte, montes, montons, montez, )
    • lever Verb (lève, lèves, levons, levez, )
    • soulever Verb (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
  3. lichten (verwijderen; afnemen; ecarteren; )
    éloigner; renvoyer; écarter; repousser; se débarrasser de; chasser; expulser; aliéner
    • éloigner Verb (éloigne, éloignes, éloignons, éloignez, )
    • renvoyer Verb (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • écarter Verb (écarte, écartes, écartons, écartez, )
    • repousser Verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • chasser Verb (chasse, chasses, chassons, chassez, )
    • expulser Verb (expulse, expulses, expulsons, expulsez, )
    • aliéner Verb (aliène, aliènes, aliénons, aliénez, )
  4. lichten (flitsen; oplichten)
    briller; foudroyer; fulgurer; donner des éclairs; faire des éclairs; provoquer un éclat de lumière; jaillir; décharger
    • briller Verb (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • foudroyer Verb (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, )
    • fulgurer Verb (fulgure, fulgures, fulgurons, fulgurez, )
    • jaillir Verb (jaillis, jaillit, jaillissons, jaillissez, )
    • décharger Verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
  5. lichten (licht worden)
  6. lichten (optillen; opheffen; heffen; )
    lever; hisser; élever; soulever; monter
    • lever Verb (lève, lèves, levons, levez, )
    • hisser Verb (hisse, hisses, hissons, hissez, )
    • élever Verb (élève, élèves, élevons, élevez, )
    • soulever Verb (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • monter Verb (monte, montes, montons, montez, )
  7. lichten (buslichten)

Konjugationen für lichten:

o.t.t.
  1. licht
  2. licht
  3. licht
  4. lichten
  5. lichten
  6. lichten
o.v.t.
  1. lichtte
  2. lichtte
  3. lichtte
  4. lichtten
  5. lichtten
  6. lichtten
v.t.t.
  1. heb gelicht
  2. hebt gelicht
  3. heeft gelicht
  4. hebben gelicht
  5. hebben gelicht
  6. hebben gelicht
v.v.t.
  1. had gelicht
  2. had gelicht
  3. had gelicht
  4. hadden gelicht
  5. hadden gelicht
  6. hadden gelicht
o.t.t.t.
  1. zal lichten
  2. zult lichten
  3. zal lichten
  4. zullen lichten
  5. zullen lichten
  6. zullen lichten
o.v.t.t.
  1. zou lichten
  2. zou lichten
  3. zou lichten
  4. zouden lichten
  5. zouden lichten
  6. zouden lichten
en verder
  1. is gelicht
  2. zijn gelicht
diversen
  1. licht!
  2. licht!
  3. gelicht
  4. lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für lichten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
jaillir opwellen
lumières lichten
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aliéner afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
briller flitsen; lichten; oplichten blaken; blinken; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
chasser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afhouden; bannen; bezweren; buitensluiten; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; voortjagen; wegjagen; weren
commencer à faire jour licht worden; lichten aanbreken van de dag; dagen; gloren
donner des éclairs bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
décharger bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; wegsturen; wegzenden; zuiveren
expulser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken bannen; bezweren; deporteren; eraf schoppen; uitbannen; uitdrijven; uitgooien; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
faire des éclairs flitsen; lichten; oplichten
faire la levée buslichten; lichten
foudroyer bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
fulgurer flitsen; lichten; oplichten
hisser heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; hieuwen; hieven; hijsen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; omhoog heffen; omhoogrukken; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; takelen; v. takelwerk voorzien
jaillir flitsen; lichten; oplichten borrelen; in het hoofd opkomen; opwellen; spatten; spetteren; vlammen; vlammen uitslaan; wellen
lever bliksemen; heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen; weerlichten aanwassen; afhalen; afnemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; nullificeren; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weghalen; wegnemen; zwellen
lever les lettres buslichten; lichten
monter heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; omhoog gaan; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
provoquer un éclat de lumière flitsen; lichten; oplichten
renvoyer afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afmarcheren; afschepen; afschrikken; afwimpelen; bang maken; echoën; galmen; laten inrukken; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; uitsturen; verdagen; verschrikken; verschuiven; vertragen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegsturen; wegzenden; wisselen
repousser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; bang maken; bedanken; buitensluiten; evacueren; laten passeren; leegruimen; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; verweren; verwerpen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; weren
se débarrasser de afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken loskomen; ontdoen; ontsnappen; vrijkomen; zich bevrijden; zich van iets ontdoen
se lever licht worden; lichten gaan staan; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; overeind komen; rijzen; verheffen
soulever heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; naar boven tillen; naar voren brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; vooruitkomen; vorderen
tirer vers le haut lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken omhoogrukken; omhoogtrekken
écarter afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afdanken; afhouden; afkeren; afwenden; afweren; ecarteren; evacueren; leegruimen; ontruimen; opensperren; pareren; spreidbeweging; terughouden; verdedigen; verwaarlozen; verweren; wegcijferen; weren
élever heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen fokken; funderen; gronden; grondvesten; grootbrengen; heffen; hoger maken; hoger worden; instellen; invoeren; kweken; omhoog doen; omhoogkomen; opfokken; ophogen; oprichten; opstijgen; opvliegen; opvoeden; stichten; verhogen; vormen
éloigner afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken

Wiktionary Übersetzungen für lichten:

lichten
Cross Translation:
FromToVia
lichten illuminer; allumer light — to illuminate

User Translations:
Word Translation Votes
licht lumière 94
licht lumiere 32

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für licht