Niederländisch
Detailübersetzungen für interrumperen (Niederländisch) ins Französisch
interrumperen:
-
interrumperen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; tussenkomen; ingrijpen; bemiddelen)
intervenir; intercéder; intercéder en faveur de qn; s'interposer; s'entremettre-
intervenir Verb (interviens, intervient, intervenons, intervenez, intervienent, intervenais, intervenait, intervenions, interveniez, intervenaient, intervins, intervint, intervînmes, intervîntes, intervinrent, interviendrai, interviendras, interviendra, interviendrons, interviendrez, interviendront)
-
intercéder Verb (intercède, intercèdes, intercédons, intercédez, intercèdent, intercédais, intercédait, intercédions, intercédiez, intercédaient, intercédai, intercédas, intercéda, intercédâmes, intercédâtes, intercédèrent, intercéderai, intercéderas, intercédera, intercéderons, intercéderez, intercéderont)
-
s'interposer Verb
-
s'entremettre Verb
-
-
interrumperen (in de rede vallen; onderbreken)
intervenir; interrompre; s'interposer; s'entremettre-
intervenir Verb (interviens, intervient, intervenons, intervenez, intervienent, intervenais, intervenait, intervenions, interveniez, intervenaient, intervins, intervint, intervînmes, intervîntes, intervinrent, interviendrai, interviendras, interviendra, interviendrons, interviendrez, interviendront)
-
interrompre Verb (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, interrompent, interrompais, interrompait, interrompions, interrompiez, interrompaient, interrompis, interrompit, interrompîmes, interrompîtes, interrompirent, interromprai, interrompras, interrompra, interromprons, interromprez, interrompront)
-
s'interposer Verb
-
s'entremettre Verb
-
Konjugationen für interrumperen:
o.t.t.
- interrumpeer
- interrumpeert
- interrumpeert
- interrumperen
- interrumperen
- interrumperen
o.v.t.
- interrumpeerde
- interrumpeerde
- interrumpeerde
- interrumpeerden
- interrumpeerden
- interrumpeerden
v.t.t.
- heb geïnterrumpeerd
- hebt geïnterrumpeerd
- heeft geïnterrumpeerd
- hebben geïnterrumpeerd
- hebben geïnterrumpeerd
- hebben geïnterrumpeerd
v.v.t.
- had geïnterrumpeerd
- had geïnterrumpeerd
- had geïnterrumpeerd
- hadden geïnterrumpeerd
- hadden geïnterrumpeerd
- hadden geïnterrumpeerd
o.t.t.t.
- zal interrumperen
- zult interrumperen
- zal interrumperen
- zullen interrumperen
- zullen interrumperen
- zullen interrumperen
o.v.t.t.
- zou interrumperen
- zou interrumperen
- zou interrumperen
- zouden interrumperen
- zouden interrumperen
- zouden interrumperen
en verder
- ben geïnterrumpeerd
- bent geïnterrumpeerd
- is geïnterrumpeerd
- zijn geïnterrumpeerd
- zijn geïnterrumpeerd
- zijn geïnterrumpeerd
diversen
- interrumpeer!
- interrumpeert!
- geïnterrumpeerd
- interrumperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze