Niederländisch

Detailübersetzungen für ingesloten (Niederländisch) ins Französisch

ingesloten:

ingesloten Adjektiv

  1. ingesloten (omsingeld)
    ci-joint; sous ce pli; encerclé; inclus; investi
  2. ingesloten (inbegrepen; inclusief; met inbegrip van; mee inberekend; incluis)
    inclus; inclusivement; compris; y compris; ci-inclus; enfermé; ci-joint

Übersetzung Matrix für ingesloten:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inclus inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van; omsingeld bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd; inliggend; inline
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ci-inclus inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van bij deze; bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd; hierbij; hiermee; inliggend; met dit
ci-joint inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van; omsingeld bij deze; bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd; hierbij; hiermee; inliggend; met dit
compris inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van begrepen
encerclé ingesloten; omsingeld
enfermé inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet
inclusivement inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van tot de dienst behorend
investi ingesloten; omsingeld
sous ce pli ingesloten; omsingeld bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd
y compris inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van

ingesloten form of insluiten:

insluiten Verb (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)

  1. insluiten (bijsluiten; toevoegen; bijvoegen)
    inclure; ajouter; envelopper
    • inclure Verb (inclus, inclut, incluons, incluez, )
    • ajouter Verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • envelopper Verb (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )
  2. insluiten (omsingelen; omsluiten)
    entourer; cerner; encercler; environner
    • entourer Verb (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • cerner Verb (cerne, cernes, cernons, cernez, )
    • encercler Verb (encercle, encercles, encerclons, encerclez, )
    • environner Verb (environne, environnes, environnons, environnez, )
  3. insluiten
    incorporer
    • incorporer Verb (incorpore, incorpores, incorporons, incorporez, )

Konjugationen für insluiten:

o.t.t.
  1. sluit in
  2. sluit in
  3. sluit in
  4. sluiten in
  5. sluiten in
  6. sluiten in
o.v.t.
  1. sloot in
  2. sloot in
  3. sloot in
  4. sloten in
  5. sloten in
  6. sloten in
v.t.t.
  1. heb ingesloten
  2. hebt ingesloten
  3. heeft ingesloten
  4. hebben ingesloten
  5. hebben ingesloten
  6. hebben ingesloten
v.v.t.
  1. had ingesloten
  2. had ingesloten
  3. had ingesloten
  4. hadden ingesloten
  5. hadden ingesloten
  6. hadden ingesloten
o.t.t.t.
  1. zal insluiten
  2. zult insluiten
  3. zal insluiten
  4. zullen insluiten
  5. zullen insluiten
  6. zullen insluiten
o.v.t.t.
  1. zou insluiten
  2. zou insluiten
  3. zou insluiten
  4. zouden insluiten
  5. zouden insluiten
  6. zouden insluiten
en verder
  1. ben ingesloten
  2. bent ingesloten
  3. is ingesloten
  4. zijn ingesloten
  5. zijn ingesloten
  6. zijn ingesloten
diversen
  1. sluit in!
  2. sluit in!
  3. ingesloten
  4. insluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für insluiten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ajouter bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijvullen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; inbrengen; invoegen; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken; vullen
cerner insluiten; omsingelen; omsluiten omgeven; omringen
encercler insluiten; omsingelen; omsluiten draaien om; een cirkel tekenen om; omcirkelen; omheenrijden; omsingelen; omsluiten
entourer insluiten; omsingelen; omsluiten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; draaien om; een cirkel tekenen om; omboorden; omcirkelen; omgeven; omheenrijden; omleiden; omlijnen; omringen; omsingelen; omsluiten; omtrekken
envelopper bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bedekken; bemantelen; beperken; emballeren; hullen; indammen; inhullen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; inwikkelen; limiteren; maskeren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omhullen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; van afsluitende laag voorzien; verhullen; verpakken; versluieren; wikkelen
environner insluiten; omsingelen; omsluiten omgeven; omringen
inclure bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; erbij voegen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; rekenen tot; toevoegen
incorporer insluiten aanvullen; absorberen; completeren; inbouwen; inbrengen; incorporeren; inlijven; invoegen; ontgroenen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; toevoegen; voltallig maken

Wiktionary Übersetzungen für insluiten:

insluiten
verb
  1. opsluiten in iets
  2. iets omgeven
  3. iets bijvoegen
insluiten
verb
  1. Faire entrer dans un ensemble
  2. mettre ou disposer autour ; être ou se tenir autour de.
  3. envelopper, engager, en parlant d’un crime ou de quelque affaire fâcheux.
  4. Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
insluiten entourer surround — to encircle something or simultaneously extend in all directions
insluiten enceindre surround — to enclose to prevent escape