Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ingeschoven:
  2. inschuiven:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ingeschoven (Niederländisch) ins Französisch

ingeschoven:

ingeschoven Adjektiv

  1. ingeschoven
    inséré

Übersetzung Matrix für ingeschoven:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inséré invoegsel
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inséré ingeschoven ingelast; ingevoegd; tussengeschoven

inschuiven:

inschuiven Verb (schuif in, schuift in, schoof in, schoven in, ingeschoven)

  1. inschuiven (naar elkaar toe schuiven)
    approcher; se glisser dans; rapprocher; remettre en place; pousser dans; faire couler dans; rapprocher ou remettre en faisant couler
    • approcher Verb (approche, approches, approchons, approchez, )
    • rapprocher Verb (rapproche, rapproches, rapprochons, rapprochez, )

Konjugationen für inschuiven:

o.t.t.
  1. schuif in
  2. schuift in
  3. schuift in
  4. schuiven in
  5. schuiven in
  6. schuiven in
o.v.t.
  1. schoof in
  2. schoof in
  3. schoof in
  4. schoven in
  5. schoven in
  6. schoven in
v.t.t.
  1. ben ingeschoven
  2. bent ingeschoven
  3. is ingeschoven
  4. zijn ingeschoven
  5. zijn ingeschoven
  6. zijn ingeschoven
v.v.t.
  1. was ingeschoven
  2. was ingeschoven
  3. was ingeschoven
  4. waren ingeschoven
  5. waren ingeschoven
  6. waren ingeschoven
o.t.t.t.
  1. zal inschuiven
  2. zult inschuiven
  3. zal inschuiven
  4. zullen inschuiven
  5. zullen inschuiven
  6. zullen inschuiven
o.v.t.t.
  1. zou inschuiven
  2. zou inschuiven
  3. zou inschuiven
  4. zouden inschuiven
  5. zouden inschuiven
  6. zouden inschuiven
en verder
  1. heb ingeschoven
  2. hebt ingeschoven
  3. heeft ingeschoven
  4. hebben ingeschoven
  5. hebben ingeschoven
  6. hebben ingeschoven
diversen
  1. schuif in!
  2. schuift in!
  3. ingeschoven
  4. inschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inschuiven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
approcher inschuiven; naar elkaar toe schuiven aanstaande zijn; benaderen; dichtbijkomen; in aantocht zijn; naderen; ophanden zijn; tegemoetkomen; toenaderen; zich aandienen; zich voordoen
faire couler dans inschuiven; naar elkaar toe schuiven in laten stromen; laten stromen in
pousser dans inschuiven; naar elkaar toe schuiven indrukken; induwen; injagen; inpassen; passen in
rapprocher inschuiven; naar elkaar toe schuiven afstemmen
rapprocher ou remettre en faisant couler inschuiven; naar elkaar toe schuiven
remettre en place inschuiven; naar elkaar toe schuiven achteruitzetten; aflossen; degraderen; in rang verlagen; remplaceren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; vernieuwen; vervangen; verwisselen
se glisser dans inschuiven; naar elkaar toe schuiven insluipen; ongemerkt binnendringen