Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- gedomineerd:
- domineren:
-
Wiktionary:
- domineren → dominer
Niederländisch
Detailübersetzungen für gedomineerd (Niederländisch) ins Französisch
gedomineerd:
-
gedomineerd (onderworpen)
Übersetzung Matrix für gedomineerd:
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
passif | aansprakelijkheid; passiva | |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dominé | gedomineerd; onderworpen | |
passif | gedomineerd; onderworpen | apathisch; berustend; gelaten; inactief; lethargisch; lijdelijk; lijdend; lijdzaam; passief |
résignant | gedomineerd; onderworpen | |
soumis à | gedomineerd; onderworpen | gedwee; knechts; meegaand; onderdanig; onderworpen; serviel; slaafs; volgzaam |
gedomineerd form of domineren:
-
domineren (overheersen; de overhand hebben)
dominer; avoir le dessus; contrôler; maîtriser; l'emporter sur-
dominer Verb (domine, domines, dominons, dominez, dominent, dominais, dominait, dominions, dominiez, dominaient, dominai, dominas, domina, dominâmes, dominâtes, dominèrent, dominerai, domineras, dominera, dominerons, dominerez, domineront)
-
avoir le dessus Verb
-
contrôler Verb (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, contrôlent, contrôlais, contrôlait, contrôlions, contrôliez, contrôlaient, contrôlai, contrôlas, contrôla, contrôlâmes, contrôlâtes, contrôlèrent, contrôlerai, contrôleras, contrôlera, contrôlerons, contrôlerez, contrôleront)
-
maîtriser Verb (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, maîtrisent, maîtrisais, maîtrisait, maîtrisions, maîtrisiez, maîtrisaient, maîtrisai, maîtrisas, maîtrisa, maîtrisâmes, maîtrisâtes, maîtrisèrent, maîtriserai, maîtriseras, maîtrisera, maîtriserons, maîtriserez, maîtriseront)
-
l'emporter sur Verb
-
Konjugationen für domineren:
o.t.t.
- domineer
- domineert
- domineert
- domineren
- domineren
- domineren
o.v.t.
- domineerde
- domineerde
- domineerde
- domineerden
- domineerden
- domineerden
v.t.t.
- heb gedomineerd
- hebt gedomineerd
- heeft gedomineerd
- hebben gedomineerd
- hebben gedomineerd
- hebben gedomineerd
v.v.t.
- had gedomineerd
- had gedomineerd
- had gedomineerd
- hadden gedomineerd
- hadden gedomineerd
- hadden gedomineerd
o.t.t.t.
- zal domineren
- zult domineren
- zal domineren
- zullen domineren
- zullen domineren
- zullen domineren
o.v.t.t.
- zou domineren
- zou domineren
- zou domineren
- zouden domineren
- zouden domineren
- zouden domineren
en verder
- ben gedomineerd
- bent gedomineerd
- is gedomineerd
- zijn gedomineerd
- zijn gedomineerd
- zijn gedomineerd
diversen
- domineer!
- domineert!
- gedomineerd
- donminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze