Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. foezelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für foezelen (Niederländisch) ins Französisch

foezelen:

foezelen Verb (foezel, foezelt, foezelde, foezelden, gefoezeld)

  1. foezelen (frunniken; friemelen)
    tripoter
    • tripoter Verb (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )

Konjugationen für foezelen:

o.t.t.
  1. foezel
  2. foezelt
  3. foezelt
  4. foezelen
  5. foezelen
  6. foezelen
o.v.t.
  1. foezelde
  2. foezelde
  3. foezelde
  4. foezelden
  5. foezelden
  6. foezelden
v.t.t.
  1. heb gefoezeld
  2. hebt gefoezeld
  3. heeft gefoezeld
  4. hebben gefoezeld
  5. hebben gefoezeld
  6. hebben gefoezeld
v.v.t.
  1. had gefoezeld
  2. had gefoezeld
  3. had gefoezeld
  4. hadden gefoezeld
  5. hadden gefoezeld
  6. hadden gefoezeld
o.t.t.t.
  1. zal foezelen
  2. zult foezelen
  3. zal foezelen
  4. zullen foezelen
  5. zullen foezelen
  6. zullen foezelen
o.v.t.t.
  1. zou foezelen
  2. zou foezelen
  3. zou foezelen
  4. zouden foezelen
  5. zouden foezelen
  6. zouden foezelen
diversen
  1. foezel!
  2. foezelt!
  3. gefoezeld
  4. foezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für foezelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tripoter foezelen; friemelen; frunniken aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; frommelen; klungelen; klunzen; knoeien; peuteren; prutsen; pulken; rommelen; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip; stuntelen