Niederländisch
Detailübersetzungen für florerend (Niederländisch) ins Französisch
florerend:
-
florerend (welvarend; welgesteld)
abondant; prospère; fortuné; aisé; florissant; bien portant; nanti; en bonne santé; en bonne condition; en forme-
abondant Adjektiv
-
prospère Adjektiv
-
fortuné Adjektiv
-
aisé Adjektiv
-
florissant Adjektiv
-
bien portant Adjektiv
-
nanti Adjektiv
-
en bonne santé Adjektiv
-
en bonne condition Adjektiv
-
en forme Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für florerend:
floreren:
-
floreren (bloeien; goed lopen)
prospérer; réussir; aller bien-
prospérer Verb (prospère, prospères, prospérons, prospérez, prospèrent, prospérais, prospérait, prospérions, prospériez, prospéraient, prospérai, prospéras, prospéra, prospérâmes, prospérâtes, prospérèrent, prospérerai, prospéreras, prospérera, prospérerons, prospérerez, prospéreront)
-
réussir Verb (réussis, réussit, réussissons, réussissez, réussissent, réussissais, réussissait, réussissions, réussissiez, réussissaient, réussîmes, réussîtes, réussirent, réussirai, réussiras, réussira, réussirons, réussirez, réussiront)
-
aller bien Verb
-
Konjugationen für floreren:
o.t.t.
- floreer
- floreert
- floreert
- floreren
- floreren
- floreren
o.v.t.
- floreerde
- floreerde
- floreerde
- floreerden
- floreerden
- floreerden
v.t.t.
- heb gefloreerd
- hebt gefloreerd
- heeft gefloreerd
- hebben gefloreerd
- hebben gefloreerd
- hebben gefloreerd
v.v.t.
- had gefloreerd
- had gefloreerd
- had gefloreerd
- hadden gefloreerd
- hadden gefloreerd
- hadden gefloreerd
o.t.t.t.
- zal floreren
- zult floreren
- zal floreren
- zullen floreren
- zullen floreren
- zullen floreren
o.v.t.t.
- zou floreren
- zou floreren
- zou floreren
- zouden floreren
- zouden floreren
- zouden floreren
diversen
- floreer!
- floreert!
- gefloreerd
- florerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für floreren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aller bien | bloeien; floreren; goed lopen | bloeien; flatteren; gemakkelijk gaan; goed gaan; goed staan; het goed maken; tot hoogconjunctuur komen; vlotten |
prospérer | bloeien; floreren; goed lopen | bloeien; gedijen; goed gaan; het goed maken; tieren; tot hoogconjunctuur komen; wassen |
réussir | bloeien; floreren; goed lopen | aflopen; bedingen; bewerkstelligen; bloeien; fiksen; fixen; flikken; goed gaan; het goed maken; klaarspelen; lappen; slagen; slagen voor; succes hebben; tot hoogconjunctuur komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan |