Niederländisch
Detailübersetzungen für drinkt op (Niederländisch) ins Französisch
opdrinken:
-
opdrinken (leegdrinken; leegmaken; ledigen; uitdrinken)
boire; se vider; verser; vider; achever; finir; terminer; débarrasser-
boire Verb (bois, boit, buvons, buvez, boivent, buvais, buvait, buvions, buviez, buvaient, bus, but, bûmes, bûtes, burent, boirai, boiras, boira, boirons, boirez, boiront)
-
se vider Verb
-
verser Verb (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
-
vider Verb (vide, vides, vidons, videz, vident, vidais, vidait, vidions, vidiez, vidaient, vidai, vidas, vida, vidâmes, vidâtes, vidèrent, viderai, videras, videra, viderons, viderez, videront)
-
achever Verb (achève, achèves, achevons, achevez, achèvent, achevais, achevait, achevions, acheviez, achevaient, achevai, achevas, acheva, achevâmes, achevâtes, achevèrent, achèverai, achèveras, achèvera, achèverons, achèverez, achèveront)
-
finir Verb (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
-
terminer Verb (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
-
débarrasser Verb (débarrasse, débarrasses, débarrassons, débarrassez, débarrassent, débarrassais, débarrassait, débarrassions, débarrassiez, débarrassaient, débarrassai, débarrassas, débarrassa, débarrassâmes, débarrassâtes, débarrassèrent, débarrasserai, débarrasseras, débarrassera, débarrasserons, débarrasserez, débarrasseront)
-
Konjugationen für opdrinken:
o.t.t.
- drink op
- drinkt op
- drinkt op
- drinken op
- drinken op
- drinken op
o.v.t.
- dronk op
- dronk op
- dronk op
- dronken op
- dronken op
- dronken op
v.t.t.
- heb opgedronken
- hebt opgedronken
- heeft opgedronken
- hebben opgedronken
- hebben opgedronken
- hebben opgedronken
v.v.t.
- had opgedronken
- had opgedronken
- had opgedronken
- hadden opgedronken
- hadden opgedronken
- hadden opgedronken
o.t.t.t.
- zal opdrinken
- zult opdrinken
- zal opdrinken
- zullen opdrinken
- zullen opdrinken
- zullen opdrinken
o.v.t.t.
- zou opdrinken
- zou opdrinken
- zou opdrinken
- zouden opdrinken
- zouden opdrinken
- zouden opdrinken
en verder
- is opgedronken
diversen
- drink op!
- drinkt op!
- opgedronken
- opdrinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze