Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. donderend:
  2. donderen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für donderend (Niederländisch) ins Französisch

donderend:

donderend Adjektiv

  1. donderend (daverend)

Übersetzung Matrix für donderend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
de tonnerre daverend; donderend
tonitruant daverend; donderend
tonnant daverend; donderend

donderen:

donderen Verb (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)

  1. donderen (onweren)
    tonner; faire de l'orage
    • tonner Verb (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
  2. donderen (uit de slof schieten; tekeergaan; uitvaren)
    injurier; insulter; fulminer; tempêter; vociférer; faire rage; râler contre; sortir de ses gonds
    • injurier Verb (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
    • insulter Verb (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • fulminer Verb (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter Verb (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • vociférer Verb (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • faire rage Verb

Konjugationen für donderen:

o.t.t.
  1. donder
  2. dondert
  3. dondert
  4. donderen
  5. donderen
  6. donderen
o.v.t.
  1. donderde
  2. donderde
  3. donderde
  4. donderden
  5. donderden
  6. donderden
v.t.t.
  1. heb gedonderd
  2. hebt gedonderd
  3. heeft gedonderd
  4. hebben gedonderd
  5. hebben gedonderd
  6. hebben gedonderd
v.v.t.
  1. had gedonderd
  2. had gedonderd
  3. had gedonderd
  4. hadden gedonderd
  5. hadden gedonderd
  6. hadden gedonderd
o.t.t.t.
  1. zal donderen
  2. zult donderen
  3. zal donderen
  4. zullen donderen
  5. zullen donderen
  6. zullen donderen
o.v.t.t.
  1. zou donderen
  2. zou donderen
  3. zou donderen
  4. zouden donderen
  5. zouden donderen
  6. zouden donderen
en verder
  1. ben gedonderd
  2. bent gedonderd
  3. is gedonderd
  4. zijn gedonderd
  5. zijn gedonderd
  6. zijn gedonderd
diversen
  1. donder!
  2. dondert!
  3. gedonderd
  4. donderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

donderen [znw.] Nomen

  1. donderen
    le tonnerre; le roulement; le grondement

Übersetzung Matrix für donderen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
grondement donderen bonzen; daveren; denderen; dreun; dreunen; gebrom; gebrul; gebulder; gedreun; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; geloei; gemopper; geraas; geronk; gesnurk; grauw; grom; klap; knal; kwak; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rommeling; smak; smakken; smakkend eten; snauw; uitbarsting; vulkaanuitbarsting
roulement donderen gebrul; gebulder; geloei; geraas; lager; loeien van de wind; roffel
tonnerre donderen donder; gebrul; gebulder; geloei; geraas; loeien van de wind
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
faire de l'orage donderen; onweren
faire rage donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; woedend zijn
fulminer donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; ketteren; krijsen; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken; woedend zijn
injurier donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren afgeven op; beledigen; benadelen; beschimpen; bespotten; bezeren; blesseren; foeteren; fulmineren; ketteren; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; razen; schaden; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verwonden; vloeken
insulter donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren afgeven op; belasteren; beledigen; beschimpen; foeteren; fulmineren; grieven; ketteren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; razen; schamperen; schelden; schelden op; smaden; smalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; zeer doen
râler contre donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren beledigen; foeteren; fulmineren; razen; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; vuilbekken
sortir de ses gonds donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
tempêter donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; hard waaien; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; stormen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; woeden; woedend zijn
tonner donderen; onweren blaffen; brullen; bulderen; daveren; het uitgillen; knallen; razen; schreeuwen; tekeergaan; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
vociférer donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; woedend zijn
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tonnerre donders; verduiveld

Verwandte Wörter für "donderen":


Wiktionary Übersetzungen für donderen:

donderen
verb
  1. het weerklinken van luid gerommel ten gevolge van bliksemontlading.
  2. met veel lawaai ergens afvallen.
donderen
Cross Translation:
FromToVia
donderen tonner thunder — to make a noise like thunder