Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für creperen (Niederländisch) ins Französisch
creperen:
-
creperen (verrekken; zieltogen)
crever; agoniser-
crever Verb (crève, crèves, crevons, crevez, crèvent, crevais, crevait, crevions, creviez, crevaient, crevai, crevas, creva, crevâmes, crevâtes, crevèrent, creverai, creveras, crevera, creverons, creverez, creveront)
-
agoniser Verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, agonisent, agonisais, agonisait, agonisions, agonisiez, agonisaient, agonisai, agonisas, agonisa, agonisâmes, agonisâtes, agonisèrent, agoniserai, agoniseras, agonisera, agoniserons, agoniserez, agoniseront)
-
Konjugationen für creperen:
o.t.t.
- crepeer
- crepeert
- crepeert
- creperen
- creperen
- creperen
o.v.t.
- crepeerde
- crepeerde
- crepeerde
- crepeerden
- crepeerden
- crepeerden
v.t.t.
- heb gecrepeerd
- hebt gecrepeerd
- heeft gecrepeerd
- hebben gecrepeerd
- hebben gecrepeerd
- hebben gecrepeerd
v.v.t.
- had gecrepeerd
- had gecrepeerd
- had gecrepeerd
- hadden gecrepeerd
- hadden gecrepeerd
- hadden gecrepeerd
o.t.t.t.
- zal creperen
- zult creperen
- zal creperen
- zullen creperen
- zullen creperen
- zullen creperen
o.v.t.t.
- zou creperen
- zou creperen
- zou creperen
- zouden creperen
- zouden creperen
- zouden creperen
diversen
- crepeer!
- crepeert!
- gecrepeerd
- creperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für creperen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
crevaison | creperen | bandenpech; klapband; lekke band |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
agoniser | creperen; verrekken; zieltogen | bezwijken; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; inslapen; omkomen; op apegapen liggen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verhongeren; verrekken; wegvallen |
crever | creperen; verrekken; zieltogen | barsten; bezwijken; doodgaan; doorsteken; erdoor steken; heengaan; inslapen; kunnen stikken; omkomen; ontploffen; ontslapen; overlijden; ploffen; sneuvelen; springen; sterven; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; vallen; verscheiden; wegvallen |