Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. bezeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezeren (Niederländisch) ins Französisch

bezeren:

bezeren Verb (bezeer, bezeert, bezeerde, bezeerden, bezeerd)

  1. bezeren (verwonden; kwetsen; blesseren; schaden)
    blesser; injurier
    • blesser Verb (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • injurier Verb (injurie, injuries, injurions, injuriez, )

Konjugationen für bezeren:

o.t.t.
  1. bezeer
  2. bezeert
  3. bezeert
  4. bezeren
  5. bezren
  6. bezeren
o.v.t.
  1. bezeerde
  2. bezeerde
  3. bezeerde
  4. bezeerden
  5. bezeerden
  6. bezeerden
v.t.t.
  1. heb bezeerd
  2. hebt bezeerd
  3. heeft bezeerd
  4. hebben bezeerd
  5. hebben bezeerd
  6. hebben bezeerd
v.v.t.
  1. had bezeerd
  2. had bezeerd
  3. had bezeerd
  4. hadden bezeerd
  5. hadden bezeerd
  6. hadden bezeerd
o.t.t.t.
  1. zal bezeren
  2. zult bezeren
  3. zal bezeren
  4. zullen bezeren
  5. zullen bezeren
  6. zullen bezeren
o.v.t.t.
  1. zou bezeren
  2. zou bezeren
  3. zou bezeren
  4. zouden bezeren
  5. zouden bezeren
  6. zouden bezeren
diversen
  1. bezeer!
  2. bezeert!
  3. bezeerd
  4. bezerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blesser bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; deren; duperen; folteren; grieven; in elkaar slaan; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; toetakelen; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
injurier bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden afgeven op; beledigen; benadelen; beschimpen; bespotten; donderen; foeteren; fulmineren; ketteren; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; razen; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; vloeken

Wiktionary Übersetzungen für bezeren:

bezeren
verb
  1. zich pijn doen

Verwandte Übersetzungen für bezeren