Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afstammen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afstammen (Niederländisch) ins Französisch

afstammen:

afstammen [znw.] Nomen

  1. afstammen (spruiten)
    l'origine; la descendance

afstammen Verb (stam af, stamt af, stamde af, stamden af, afgestamd)

  1. afstammen (voortkomen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten)
    descendre de; venir de; provenir de; être originaire de; provenir; être issu de; germer
    • venir de Verb
    • provenir Verb (proviens, provient, provenons, provenez, )
    • germer Verb (germe, germes, germons, germez, )

Konjugationen für afstammen:

o.t.t.
  1. stam af
  2. stamt af
  3. stamt af
  4. stammen af
  5. stammen af
  6. stammen af
o.v.t.
  1. stamde af
  2. stamde af
  3. stamde af
  4. stamden af
  5. stamden af
  6. stamden af
v.t.t.
  1. ben afgestamd
  2. bent afgestamd
  3. is afgestamd
  4. zijn afgestamd
  5. zijn afgestamd
  6. zijn afgestamd
v.v.t.
  1. was afgestamd
  2. was afgestamd
  3. was afgestamd
  4. waren afgestamd
  5. waren afgestamd
  6. waren afgestamd
o.t.t.t.
  1. zal afstammen
  2. zult afstammen
  3. zal afstammen
  4. zullen afstammen
  5. zullen afstammen
  6. zullen afstammen
o.v.t.t.
  1. zou afstammen
  2. zou afstammen
  3. zou afstammen
  4. zouden afstammen
  5. zouden afstammen
  6. zouden afstammen
diversen
  1. stam af!
  2. stamt af!
  3. afgestamd
  4. afstammende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afstammen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
descendance afstammen; spruiten afkomst; afstamming; broed; broedsel; gebroed; herkomst; kinderen; komaf; kroost; nageslacht; nakomelingen; origine; telgen
origine afstammen; spruiten aanvang; aanvangstijd; afkomst; afstamming; bakermat; begin; begintijd; herkomst; inzet; komaf; oorsprong; opening; origine; start; starttijd; vertrektijd
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
descendre de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
germer afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen kiemen; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
provenir afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen spruiten; voortspruiten
provenir de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
venir de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
être issu de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
être originaire de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen

Wiktionary Übersetzungen für afstammen:

afstammen
verb
  1. ~ van: een nakomeling zijn van
afstammen