Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afspelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afspeel (Niederländisch) ins Französisch

afspelen:

afspelen Verb (speel af, speelt af, speelde af, speelden af, afgespeeld)

  1. afspelen
  2. afspelen
    lire
    • lire Verb (lis, lit, lisons, lisez, )
  3. afspelen
    la lecture

Konjugationen für afspelen:

o.t.t.
  1. speel af
  2. speelt af
  3. speelt af
  4. spelen af
  5. spelen af
  6. spelen af
o.v.t.
  1. speelde af
  2. speelde af
  3. speelde af
  4. speelden af
  5. speelden af
  6. speelden af
v.t.t.
  1. heb afgespeeld
  2. hebt afgespeeld
  3. heeft afgespeeld
  4. hebben afgespeeld
  5. hebben afgespeeld
  6. hebben afgespeeld
v.v.t.
  1. had afgespeeld
  2. had afgespeeld
  3. had afgespeeld
  4. hadden afgespeeld
  5. hadden afgespeeld
  6. hadden afgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal afspelen
  2. zult afspelen
  3. zal afspelen
  4. zullen afspelen
  5. zullen afspelen
  6. zullen afspelen
o.v.t.t.
  1. zou afspelen
  2. zou afspelen
  3. zou afspelen
  4. zouden afspelen
  5. zouden afspelen
  6. zouden afspelen
diversen
  1. speel af!
  2. speelt af!
  3. afgespeeld
  4. afspelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afspelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lecture afspelen geloofsleer; lectuur; leer; leerstelling; leerstuk; leesbeurt; leesvoer; lering; lezen; lezing; versie; voorlezing
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
faire jouer afspelen
lire afspelen aflezen; bestuderen; bijeen lezen; hardoplezen; lezen; uitlezen; voorlezen

Wiktionary Übersetzungen für afspelen:

afspelen
verb
  1. afdraaien
  2. tot het einde toe spelen
    • afspelen → jouer jusqu'au bout
  3. iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
  4. zich ~: gebeuren

Cross Translation:
FromToVia
afspelen mettre; lancer; tourner; jouer play — use a device to hear (a recording)