Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afrukken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afrukte (Niederländisch) ins Französisch

afrukken:

afrukken Verb (ruk af, rukt af, rukte af, rukten af, afgerukt)

  1. afrukken (onaneren)
  2. afrukken (afscheuren)
    arracher; détacher; déchirer; enlever; séparer
    • arracher Verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • détacher Verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • déchirer Verb (déchire, déchires, déchirons, déchirez, )
    • enlever Verb (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • séparer Verb (sépare, sépares, séparons, séparez, )

Konjugationen für afrukken:

o.t.t.
  1. ruk af
  2. rukt af
  3. rukt af
  4. rukken af
  5. rukken af
  6. rukken af
o.v.t.
  1. rukte af
  2. rukte af
  3. rukte af
  4. rukten af
  5. rukten af
  6. rukten af
v.t.t.
  1. heb afgerukt
  2. hebt afgerukt
  3. heeft afgerukt
  4. hebben afgerukt
  5. hebben afgerukt
  6. hebben afgerukt
v.v.t.
  1. had afgerukt
  2. had afgerukt
  3. had afgerukt
  4. hadden afgerukt
  5. hadden afgerukt
  6. hadden afgerukt
o.t.t.t.
  1. zal afrukken
  2. zult afrukken
  3. zal afrukken
  4. zullen afrukken
  5. zullen afrukken
  6. zullen afrukken
o.v.t.t.
  1. zou afrukken
  2. zou afrukken
  3. zou afrukken
  4. zouden afrukken
  5. zouden afrukken
  6. zouden afrukken
diversen
  1. ruk af!
  2. rukt af!
  3. afgerukt
  4. afrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrukken [znw.] Nomen

  1. afrukken (losrukken)
    la déchirure; le déchirement; l'arrachement; le fait d'arracher

Übersetzung Matrix für afrukken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arrachement afrukken; losrukken afpakken; kepen; omzagen; vellen
déchirement afrukken; losrukken inscheuren; openscheuring; verscheuring
déchirure afrukken; losrukken barsten; kepen; krab; krabwond; krakken; kras; scheur; schram; torn
fait d'arracher afrukken; losrukken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arracher afrukken; afscheuren aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; ontrukken; onttrekken; plukken; rooien; rukken; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; trekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
déchirer afrukken; afscheuren aan flarden scheuren; afbreken; breken; ergens uitscheuren; inscheuren; kapot scheuren; kapottrekken; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; openrijten; openscheuren; rijten; scheuren; slopen; stuk scheuren; stuktrekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren
détacher afrukken; afscheuren afhaken; afkoppelen; afplukken; afscheiden; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opgeven; ophouden; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; vertrekken; weggaan
enlever afrukken; afscheuren aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
se branler afrukken; onaneren
séparer afrukken; afscheuren afbreken; afscheiden; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; delen; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; opdelen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; ordenen; potten; rangeren; scheiden; schiften; separeren; slopen; sorteren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; uitzoeken; van elkaar gaan; zeven; ziften

Wiktionary Übersetzungen für afrukken:


Computerübersetzung von Drittern: