Niederländisch
Detailübersetzungen für afmeren (Niederländisch) ins Französisch
afmeren:
-
afmeren (vastmeren; aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken)
accoster; aborder; amarrer-
accoster Verb (accoste, accostes, accostons, accostez, accostent, accostais, accostait, accostions, accostiez, accostaient, accostai, accostas, accosta, accostâmes, accostâtes, accostèrent, accosterai, accosteras, accostera, accosterons, accosterez, accosteront)
-
aborder Verb (aborde, abordes, abordons, abordez, abordent, abordais, abordait, abordions, abordiez, abordaient, abordai, abordas, aborda, abordâmes, abordâtes, abordèrent, aborderai, aborderas, abordera, aborderons, aborderez, aborderont)
-
amarrer Verb (amarre, amarres, amarrons, amarrez, amarrent, amarrais, amarrait, amarrions, amarriez, amarraient, amarrai, amarras, amarra, amarrâmes, amarrâtes, amarrèrent, amarrerai, amarreras, amarrera, amarrerons, amarrerez, amarreront)
-
Konjugationen für afmeren:
o.t.t.
- meer af
- meert af
- meert af
- meren af
- meren af
- meren af
o.v.t.
- meerde af
- meerde af
- meerde af
- meerden af
- meerden af
- meerden af
v.t.t.
- ben afgemeerd
- bent afgemeerd
- is afgemeerd
- zijn afgemeerd
- zijn afgemeerd
- zijn afgemeerd
v.v.t.
- was afgemeerd
- was afgemeerd
- was afgemeerd
- waren afgemeerd
- waren afgemeerd
- waren afgemeerd
o.t.t.t.
- zal afmeren
- zult afmeren
- zal afmeren
- zullen afmeren
- zullen afmeren
- zullen afmeren
o.v.t.t.
- zou afmeren
- zou afmeren
- zou afmeren
- zouden afmeren
- zouden afmeren
- zouden afmeren
diversen
- meer af!
- meert af!
- afgemeerd
- afmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afmeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aborder | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aankaarten; aanknopen; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen |
accoster | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aanroepen; praaien; toeroepen |
amarrer | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aan een touw vastleggen; sjorren; vastleggen; vastsnoeren |