Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afhandelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afhandelen (Niederländisch) ins Französisch

afhandelen:

afhandelen Verb (handel af, handelt af, handelde af, handelden af, afgehandeld)

  1. afhandelen (twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen)

Konjugationen für afhandelen:

o.t.t.
  1. handel af
  2. handelt af
  3. handelt af
  4. handelen af
  5. handelen af
  6. handelen af
o.v.t.
  1. handelde af
  2. handelde af
  3. handelde af
  4. handelden af
  5. handelden af
  6. handelden af
v.t.t.
  1. heb afgehandeld
  2. hebt afgehandeld
  3. heeft afgehandeld
  4. hebben afgehandeld
  5. hebben afgehandeld
  6. hebben afgehandeld
v.v.t.
  1. had afgehandeld
  2. had afgehandeld
  3. had afgehandeld
  4. hadden afgehandeld
  5. hadden afgehandeld
  6. hadden afgehandeld
o.t.t.t.
  1. zal afhandelen
  2. zult afhandelen
  3. zal afhandelen
  4. zullen afhandelen
  5. zullen afhandelen
  6. zullen afhandelen
o.v.t.t.
  1. zou afhandelen
  2. zou afhandelen
  3. zou afhandelen
  4. zouden afhandelen
  5. zouden afhandelen
  6. zouden afhandelen
diversen
  1. handel af!
  2. handelt af!
  3. afgehandeld
  4. afhandelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhandelen [znw.] Nomen

  1. afhandelen

Übersetzung Matrix für afhandelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arrangement d'une affaire afhandelen
règlement afhandelen aanwijzing; aanzuivering; afbetaling; afdoening; afhandeling; afrekening; afwikkeling; arrangement; betalen; betaling; dienstvoorschrift; discipline; dokken; dwang; gehoorzaamheid; handvest; onderwerping; orde; regeling; reglement; richtlijn; schaderegeling; statuut; tucht; vereffening; verordening; verrekening; voldoen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
se réconcilier afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen bijleggen; ruzie bijleggen; schikken; verzoenen; vrede sluiten; zich verzoenen met

Verwandte Übersetzungen für afhandelen