Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. nuttig:
  2. nuttigen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for nuttig:
    • utiles


Niederländisch

Detailübersetzungen für nuttig (Niederländisch) ins Französisch

nuttig:

nuttig Adjektiv

  1. nuttig (handig)
    utile; utilement
  2. nuttig (bruikbaar; inzetbaar; handig; werkbaar)
    utilisable; utile
  3. nuttig (practisch; gemakkelijk)
  4. nuttig (bruikbaar; praktisch; voordelig)
    utilisable; pratique

Übersetzung Matrix für nuttig:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
commode commode; kabinetje; kast; kastje; ladekast; latafel
pratique artsenpraktijk; beoefening; ervaring; praktijk; routine; uitoefening
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aisé gemakkelijk; nuttig; practisch blakend van gezondheid; brutaal; eenvoudig; fit; florerend; gegoed; gemakkelijk; gezond; in een handomdraai; in goeden doen; licht; makkelijk; moeiteloos; niet beschroomd; niet moeilijk; onbedeesd; onbeschroomd; simpel; stoutmoedig; vanzelf; vrijmoedig; vrijpostig; welgesteld; welvarend; zonder moeite; zonder ziekte
aisément gemakkelijk; nuttig; practisch brutaal; eenvoudig; gemakkelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; licht; makkelijk; met gemak; moeiteloos; niet beschroomd; niet moeilijk; onbedeesd; onbeschroomd; simpel; stoutmoedig; vanzelf; verreweg; vlot; vrijmoedig; vrijpostig; zonder moeite
appliqué gemakkelijk; nuttig; practisch aangewend; doorgevoerd; ijverig; opgenaaid; opgestikt; toegediend; toegepast; vlijtig
commode gemakkelijk; nuttig; practisch aangenaam; bruikbare; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; gerieflijk; in een handomdraai; licht; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; simpel; vanzelf; zonder moeite
commodément gemakkelijk; nuttig; practisch aangenaam; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; in een handomdraai; licht; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; simpel; vanzelf; zonder moeite
de façon pratique gemakkelijk; nuttig; practisch aangewend; toegepast
pratique bruikbaar; gemakkelijk; nuttig; practisch; praktisch; voordelig aangewend; eenvoudig; gemakkelijk; in de praktijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; praktisch; simpel; toegepast
utile bruikbaar; gemakkelijk; handig; inzetbaar; nuttig; practisch; werkbaar aangewend; bruikbare; toegepast; zinrijk; zinvol
utilement handig; nuttig
utilisable bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; praktisch; voordelig; werkbaar bruikbare

Verwandte Wörter für "nuttig":

  • nuttigheid, nuttiger, nuttigere, nuttigst, nuttigste, nuttige

Verwandte Definitionen für "nuttig":

  1. wat voordeel met zich meebrengt, bruikbaar1
    • dit is een nuttig apparaat1

Wiktionary Übersetzungen für nuttig:

nuttig
adjective
  1. van nut zijnde
nuttig
adjective
  1. Qui est profitable, avantageux, qui servir à quelque chose.

Cross Translation:
FromToVia
nuttig chouette nifty — good, useful
nuttig utile useful — having a practical or beneficial use

nuttigen:

nuttigen Verb (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen (verorberen; consumeren; vreten; )
    manger goulûment; dévorer; consommer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir; savourer
    • dévorer Verb (dévore, dévores, dévorons, dévorez, )
    • consommer Verb (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • bouffer Verb (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • goûter Verb (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • déguster Verb (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • engloutir Verb (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • bâfrer Verb (bâfre, bâfres, bâfrons, bâfrez, )
    • déglutir Verb (déglutis, déglutit, déglutissons, déglutissez, )
    • savourer Verb (savoure, savoures, savourons, savourez, )
  2. nuttigen (eten; consumeren; gebruiken; )
    dîner; casser la croûte; manger; déjeuner; souper; bouffer; consommer; déguster; croquer
    • dîner Verb (dîne, dînes, dînons, dînez, )
    • manger Verb (mange, manges, mangeons, mangez, )
    • déjeuner Verb (déjeune, déjeunes, déjeunons, déjeunez, )
    • souper Verb (soupe, soupes, soupons, soupez, )
    • bouffer Verb (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • consommer Verb (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • déguster Verb (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • croquer Verb (croque, croques, croquons, croquez, )
  3. nuttigen (verschalken)
    avaler
    • avaler Verb (avale, avales, avalons, avalez, )

Konjugationen für nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für nuttigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bouffer oppeuzelen; opvreten
déjeuner koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; twaalfuurtje
dîner avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
goûter theevisite
souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avaler nuttigen; verschalken absorberen; borrelen; doorslikken; drinken; inmaken; inpekelen; inslikken; inzouten; ophebben; opnemen; oppeuzelen; opvreten; opzouten; slikken; verbijten; verkroppen; verslinden; verzwelgen; wegslikken; welgevallen; zuipen
bouffer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen bikken; bollen; brassen; eten; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
bâfrer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen brassen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
casser la croûte consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; schaften; tegoed doen
consommer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; bikken; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; opeten; ophebben; opmaken; opvreten; slijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten
croquer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen afschilderen; beschrijven; eten; kluiven; knauwen; leegeten; omschrijven; onfatsoenlijk eten; opeten; schetsen; vreten; weghappen
déglutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
déguster bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; proberen; proeven; smaken; voorproeven
déjeuner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; lunchen; ontbijt eten; ontbijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
dévorer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aan flarden scheuren; doorslikken; ergens uitscheuren; kapot scheuren; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opvreten; slikken; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verorberen; verscheuren; verslinden; verzwelgen; vreten
dîner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
engloutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; doorslikken; inproppen; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
goûter bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; proberen; proeven; smaken; snoepen; tegoed doen; voorproeven
manger consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; dineren; eten; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; vreten
manger goulûment bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
savourer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; lekker eten; proeven; savoureren; smaken; smikkelen; smullen
souper consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; souperen; tegoed doen
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
consommer verbruiken

Wiktionary Übersetzungen für nuttigen:

nuttigen
verb
  1. voedsel gebruiken
nuttigen

Verwandte Übersetzungen für nuttig