Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. inkleden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inkleden (Niederländisch) ins Französisch

inkleden:

inkleden Verb (kleed in, kleedt in, kleedde in, kleedden in, ingekleed)

  1. inkleden
    phraser; envelopper; formuler; tourner; présenter
    • phraser Verb (phrase, phrases, phrasons, phrasez, )
    • envelopper Verb (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )
    • formuler Verb (formule, formules, formulons, formulez, )
    • tourner Verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • présenter Verb (présente, présentes, présentons, présentez, )

Konjugationen für inkleden:

o.t.t.
  1. kleed in
  2. kleedt in
  3. kleedt in
  4. kleden in
  5. kleden in
  6. kleden in
o.v.t.
  1. kleedde in
  2. kleedde in
  3. kleedde in
  4. kleedden in
  5. kleedden in
  6. kleedden in
v.t.t.
  1. heb ingekleed
  2. hebt ingekleed
  3. heeft ingekleed
  4. hebben ingekleed
  5. hebben ingekleed
  6. hebben ingekleed
v.v.t.
  1. had ingekleed
  2. had ingekleed
  3. had ingekleed
  4. hadden ingekleed
  5. hadden ingekleed
  6. hadden ingekleed
o.t.t.t.
  1. zal inkleden
  2. zult inkleden
  3. zal inkleden
  4. zullen inkleden
  5. zullen inkleden
  6. zullen inkleden
o.v.t.t.
  1. zou inkleden
  2. zou inkleden
  3. zou inkleden
  4. zouden inkleden
  5. zouden inkleden
  6. zouden inkleden
en verder
  1. is ingekleed
diversen
  1. kleed in!
  2. kleedt in!
  3. ingekleed
  4. inkledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inkleden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
envelopper inkleden bedekken; bemantelen; beperken; bijsluiten; bijvoegen; emballeren; hullen; indammen; inhullen; inkapselen; inpakken; inpalmen; inperken; insluiten; inwikkelen; limiteren; maskeren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omhullen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; toevoegen; van afsluitende laag voorzien; verhullen; verpakken; versluieren; wikkelen
formuler inkleden formuleren; fraseren; in een formule brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; vertolken; verwoorden
phraser inkleden formuleren; fraseren; in een formule brengen
présenter inkleden aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
tourner inkleden aaneenrijgen; draaien; duizelen; heen en weer zwaaien; iets omdraaien; in de war maken; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; omroeren; omwenden; omzwaaien; ontsluiten; opendraaien; openen; rijgen; roeren; rollen; ronddraaien; rondtollen; rondwentelen; roteren; slingeren; teruggaan; tollen; wegdraaien; wenden; wentelen; zwaaien; zwenken

Wiktionary Übersetzungen für inkleden: