Niederländisch
Detailübersetzungen für overreden (Niederländisch) ins Französisch
overreden:
-
overreden (overtuigen; overhalen; ompraten)
convaincre; persuader; dissuader; faire changer d'avis-
convaincre Verb (convaincs, convainc, convainquons, convainquez, convainquent, convainquais, convainquait, convainquions, convainquiez, convainquaient, convainquis, convainquit, convainquîmes, convainquîtes, convainquirent, convaincrai, convaincras, convaincra, convaincrons, convaincrez, convaincront)
-
persuader Verb (persuade, persuades, persuadons, persuadez, persuadent, persuadais, persuadait, persuadions, persuadiez, persuadaient, persuadai, persuadas, persuada, persuadâmes, persuadâtes, persuadèrent, persuaderai, persuaderas, persuadera, persuaderons, persuaderez, persuaderont)
-
dissuader Verb (dissuade, dissuades, dissuadons, dissuadez, dissuadent, dissuadais, dissuadait, dissuadions, dissuadiez, dissuadaient, dissuadai, dissuadas, dissuada, dissuadâmes, dissuadâtes, dissuadèrent, dissuaderai, dissuaderas, dissuadera, dissuaderons, dissuaderez, dissuaderont)
-
faire changer d'avis Verb
-
Konjugationen für overreden:
o.t.t.
- overreed
- overreedt
- overreedt
- overreden
- overreden
- overreden
o.v.t.
- overreedde
- overreedde
- overreedde
- overreedden
- overreedden
- overreedden
v.t.t.
- heb overreed
- hebt overreed
- heeft overreed
- hebben overreed
- hebben overreed
- hebben overreed
v.v.t.
- had overreed
- had overreed
- had overreed
- hadden overreed
- hadden overreed
- hadden overreed
o.t.t.t.
- zal overreden
- zult overreden
- zal overreden
- zullen overreden
- zullen overreden
- zullen overreden
o.v.t.t.
- zou overreden
- zou overreden
- zou overreden
- zouden overreden
- zouden overreden
- zouden overreden
en verder
- ben overreed
- bent overreed
- is overreed
- zijn overreed
- zijn overreed
- zijn overreed
diversen
- overreed!
- overreedt!
- overreden
- overredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für overreden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
convaincre | ompraten; overhalen; overreden; overtuigen | aanpraten; aansmeren; bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erg veranderen; omturnen; omverpraten; onderkrijgen; praten over |
dissuader | ompraten; overhalen; overreden; overtuigen | afhouden; afraden; beletten; ervanaf houden; omverpraten; ontraden; weerhouden |
faire changer d'avis | ompraten; overhalen; overreden; overtuigen | erg veranderen; omturnen; uit het hoofd praten |
persuader | ompraten; overhalen; overreden; overtuigen | erg veranderen; omturnen |
overrijden:
-
overrijden (omverrijden; overheen rijden)
renverser; écraser; heurter en roulant-
renverser Verb (renverse, renverses, renversons, renversez, renversent, renversais, renversait, renversions, renversiez, renversaient, renversai, renversas, renversa, renversâmes, renversâtes, renversèrent, renverserai, renverseras, renversera, renverserons, renverserez, renverseront)
-
écraser Verb (écrase, écrases, écrasons, écrasez, écrasent, écrasais, écrasait, écrasions, écrasiez, écrasaient, écrasai, écrasas, écrasa, écrasâmes, écrasâtes, écrasèrent, écraserai, écraseras, écrasera, écraserons, écraserez, écraseront)
-
heurter en roulant Verb
-
Konjugationen für overrijden:
o.t.t.
- overrijd
- overrijdt
- overrijdt
- overrijden
- overrijden
- overrijden
o.v.t.
- overreed
- overreed
- overreed
- overreden
- overreden
- overreden
v.t.t.
- ben overreden
- bent overreden
- is overreden
- zijn overreden
- zijn overreden
- zijn overreden
v.v.t.
- was overreden
- was overreden
- was overreden
- waren overreden
- waren overreden
- waren overreden
o.t.t.t.
- zal overrijden
- zult overrijden
- zal overrijden
- zullen overrijden
- zullen overrijden
- zullen overrijden
o.v.t.t.
- zou overrijden
- zou overrijden
- zou overrijden
- zouden overrijden
- zouden overrijden
- zouden overrijden
en verder
- heb overreden
- hebt overreden
- heeft overreden
- hebben overreden
- hebben overreden
- hebben overreden
diversen
- overrijd!
- overrijdt!
- overreden
- overrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze