Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- slenteren:
-
Wiktionary:
- slenteren → déambuler
- slenteren → déambuler, flâner, se promener, se balader
Niederländisch
Detailübersetzungen für slenteren (Niederländisch) ins Französisch
slenteren:
-
slenteren (kuieren; wandelen; lopen; rondslenteren)
-
slenteren (drentelen)
flâner; traîner; baguenauder; se balader-
flâner Verb (flâne, flânes, flânons, flânez, flânent, flânais, flânait, flânions, flâniez, flânaient, flânai, flânas, flâna, flânâmes, flânâtes, flânèrent, flânerai, flâneras, flânera, flânerons, flânerez, flâneront)
-
traîner Verb (traîne, traînes, traînons, traînez, traînent, traînais, traînait, traînions, traîniez, traînaient, traînai, traînas, traîna, traînâmes, traînâtes, traînèrent, traînerai, traîneras, traînera, traînerons, traînerez, traîneront)
-
baguenauder Verb (baguenaude, baguenaudes, baguenaudons, baguenaudez, baguenaudent, baguenaudais, baguenaudait, baguenaudions, baguenaudiez, baguenaudaient, baguenaudai, baguenaudas, baguenauda, baguenaudâmes, baguenaudâtes, baguenaudèrent, baguenauderai, baguenauderas, baguenaudera, baguenauderons, baguenauderez, baguenauderont)
-
se balader Verb
-
Konjugationen für slenteren:
o.t.t.
- slenter
- slentert
- slentert
- slenteren
- slenteren
- slenteren
o.v.t.
- slenterde
- slenterde
- slenterde
- slenterden
- slenterden
- slenterden
v.t.t.
- heb geslenterd
- hebt geslenterd
- heeft geslenterd
- hebben geslenterd
- hebben geslenterd
- hebben geslenterd
v.v.t.
- had geslenterd
- had geslenterd
- had geslenterd
- hadden geslenterd
- hadden geslenterd
- hadden geslenterd
o.t.t.t.
- zal slenteren
- zult slenteren
- zal slenteren
- zullen slenteren
- zullen slenteren
- zullen slenteren
o.v.t.t.
- zou slenteren
- zou slenteren
- zou slenteren
- zouden slenteren
- zouden slenteren
- zouden slenteren
en verder
- ben geslenterd
- bent geslenterd
- is geslenterd
- zijn geslenterd
- zijn geslenterd
- zijn geslenterd
diversen
- slenter!
- slentert!
- geslenterd
- slenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für slenteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
baguenauder | drentelen; slenteren | |
faire un tour | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | banjeren; rondrijden; rondtoeren; vertreden |
flâner | drentelen; slenteren | banjeren; flaneren; lanterfanten; leeglopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondwandelen; sjokken; verdwaald zijn; voortsukkelen; vrijlopen |
se balader | drentelen; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | banjeren; flaneren |
se promener | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | rondlopen; rondwaren; rondzwalken |
traîner | drentelen; slenteren | aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen |