Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. uitwijken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitwijken (Niederländisch) ins Französisch

uitwijken:

uitwijken Verb

  1. uitwijken (toevluchten; schuilen; wegkruipen)
  2. uitwijken (uit de weg gaan)
    gauchir; déverser; faire ventre
    • gauchir Verb (gauchis, gauchit, gauchissons, gauchissez, )
    • déverser Verb (déverse, déverses, déversons, déversez, )
  3. uitwijken (uit een land wijken)
    émigrer; s'exiler
    • émigrer Verb (émigre, émigres, émigrons, émigrez, )
    • s'exiler Verb
  4. uitwijken (opzij gaan; zwenken)
  5. uitwijken (wegvluchten; vluchten; ontvluchten; ontsnappen; ontkomen)
    fuir; s'enfuir
    • fuir Verb (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • s'enfuir Verb

Übersetzung Matrix für uitwijken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
déverser uit de weg gaan; uitwijken afrollen; afscheiden; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lozen; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uitgieten; uitrollen; uitscheiden; uitschenken; uitstorten; uitstoten; uitwateren; uitwerpen; water afvoeren; water lozen
faire ventre uit de weg gaan; uitwijken uitbuiken; uitzakken
fuir ontkomen; ontsnappen; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegvluchten deserteren; het leger ontvluchten; losbreken; ontduiken; ontglippen; ontkomen; ontlopen; ontsnappen aan; ontvluchten; ontwijken; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vermijden; vlieden; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; wegvluchten; zich met geweld losbreken; zich vrijmaken
gauchir uit de weg gaan; uitwijken
s'abriter schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen bescherming zoeken; verschuilen; verstoppen
s'enfuir ontkomen; ontsnappen; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegvluchten de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heenkomen; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvlieden; ontvluchten; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vlieden; vluchten; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegvluchten; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
s'exiler uit een land wijken; uitwijken
s'écarter opzij gaan; uitwijken; zwenken uitwijken voor iets; zich verwijderen
se cacher schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen bescherming zoeken; onderduiken; verschuilen; verstoppen; zich schuilhouden
se mettre à l'abri schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen bescherming zoeken; verschuilen; verstoppen
se réfugier schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
émigrer uit een land wijken; uitwijken emigreren; landverhuizen

Wiktionary Übersetzungen für uitwijken:


Cross Translation:
FromToVia
uitwijken émigrer emigrieren — (intransitiv) sein Heimatland auf Dauer verlassen, um sich in einem anderen Land niederlassen, mit dem Ziel,

Verwandte Übersetzungen für uitwijken