Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für leuter (Niederländisch) ins Französisch
leuteren:
-
leuteren
bavarder; rabâcher-
bavarder Verb (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, bavardent, bavardais, bavardait, bavardions, bavardiez, bavardaient, bavardai, bavardas, bavarda, bavardâmes, bavardâtes, bavardèrent, bavarderai, bavarderas, bavardera, bavarderons, bavarderez, bavarderont)
-
rabâcher Verb (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, rabâchent, rabâchais, rabâchait, rabâchions, rabâchiez, rabâchaient, rabâchai, rabâchas, rabâcha, rabâchâmes, rabâchâtes, rabâchèrent, rabâcherai, rabâcheras, rabâchera, rabâcherons, rabâcherez, rabâcheront)
-
Konjugationen für leuteren:
o.t.t.
- leuter
- leutert
- leutert
- leuteren
- leuteren
- leuteren
o.v.t.
- leuterde
- leuterde
- leuterde
- leuterden
- leuterden
- leuterden
v.t.t.
- heb geleuterd
- hebt geleuterd
- heeft geleuterd
- hebben geleuterd
- hebben geleuterd
- hebben geleuterd
v.v.t.
- had geleuterd
- had geleuterd
- had geleuterd
- hadden geleuterd
- hadden geleuterd
- hadden geleuterd
o.t.t.t.
- zal leuteren
- zult leuteren
- zal leuteren
- zullen leuteren
- zullen leuteren
- zullen leuteren
o.v.t.t.
- zou leuteren
- zou leuteren
- zou leuteren
- zouden leuteren
- zouden leuteren
- zouden leuteren
diversen
- leuter!
- leutert!
- geleuterd
- leuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für leuteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bavarder | leuteren | babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen |
rabâcher | leuteren | etteren; griepen; klieren; kwijlen; zeiken; zeveren |