Niederländisch

Detailübersetzungen für rekken (Niederländisch) ins Französisch

rekken:

rekken Verb (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)

  1. rekken (oprekken)
    tendre; serrer; étendre; étirer
    • tendre Verb (tends, tend, tendons, tendez, )
    • serrer Verb (serre, serres, serrons, serrez, )
    • étendre Verb (étends, étend, étendons, étendez, )
    • étirer Verb (étire, étires, étirons, étirez, )
  2. rekken (voor zich uitschuiven; uitstellen; verschuiven; )
    reporter; ajourner; repousser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; temporiser
    • reporter Verb (reporte, reportes, reportons, reportez, )
    • ajourner Verb (ajourne, ajournes, ajournons, ajournez, )
    • repousser Verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • renvoyer Verb (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • temporiser Verb (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )
  3. rekken (uitstrekken)
    allonger; s'étendre
    • allonger Verb (allonge, allonges, allongeons, allongez, )
    • s'étendre Verb
  4. rekken (vertragen; temporiseren)
    ralentir; retarder; temporiser
    • ralentir Verb (ralentis, ralentit, ralentissons, ralentissez, )
    • retarder Verb (retarde, retardes, retardons, retardez, )
    • temporiser Verb (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )

Konjugationen für rekken:

o.t.t.
  1. rek
  2. rekt
  3. rekt
  4. rekken
  5. rekken
  6. rekken
o.v.t.
  1. rekte
  2. rekte
  3. rekte
  4. rekten
  5. rekten
  6. rekten
v.t.t.
  1. heb gerekt
  2. hebt gerekt
  3. heeft gerekt
  4. hebben gerekt
  5. hebben gerekt
  6. hebben gerekt
v.v.t.
  1. had gerekt
  2. had gerekt
  3. had gerekt
  4. hadden gerekt
  5. hadden gerekt
  6. hadden gerekt
o.t.t.t.
  1. zal rekken
  2. zult rekken
  3. zal rekken
  4. zullen rekken
  5. zullen rekken
  6. zullen rekken
o.v.t.t.
  1. zou rekken
  2. zou rekken
  3. zou rekken
  4. zouden rekken
  5. zouden rekken
  6. zouden rekken
diversen
  1. rek!
  2. rekt!
  3. gerekt
  4. rekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für rekken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
reporter berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journaliste; rapporteur; referent; reporter; reportster; verslaggeefster; verslaggever
serrer aanschroeven; vastschroeven
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ajourner opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven verdagen
allonger rekken; uitstrekken aanlengen; lengen; uitrekken; verdunnen; verlengen; versnijden; verwateren
faire traîner les choses en longueur opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
ralentir rekken; temporiseren; vertragen afremmen; gas terugnemen; ophouden; remmen; stoppen; temporiseren; vertragen
renvoyer opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
reporter opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven samenvouwen; terecht brengen; verdagen
repousser opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschuiven; plaats maken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken; weren
retarder rekken; temporiseren; vertragen achteropraken; ophouden; temporiseren; terugvallen; vertragen
s'étendre rekken; uitstrekken aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afdwalen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; neervlijen; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; uitweiden; vermeerderen; vlijen
serrer oprekken; rekken aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemmen; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omklemmen; omspannen; overspannen; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastknijpen; vastschroeven
temporiser opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; ophouden; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; zaniken; zeiken; zeuren
tendre oprekken; rekken aangeven; aanreiken; geven; opspannen; reiken; spannen; strak maken
étendre oprekken; rekken aangeven; aanreiken; breder maken; expanderen; geven; klaar leggen; naar buiten hangen; ontvouwen; openen; openspreiden; openvouwen; opspannen; reiken; rondstrooien; spannen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uithangen; uitklappen; uitrekken; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreden; verbreiden; verbreider; verdeler; verdiepen; vergroten; verlengen; vermeerderen; verruimen; verspreiden; verstrooien; verwijden
étirer oprekken; rekken uitrekken; verlengen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tendre breekbaar; broos; clement; delicaat; diep; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; genadig; gevoelig; gevoelvol; goedhartig; iel; innig; intens; kwetsbaar; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mak; mild; rank; sentimenteel; slank; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; vergevingsgezind; verzoenend; weekhartig; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig; zwak

Verwandte Wörter für "rekken":


Wiktionary Übersetzungen für rekken:

rekken
Cross Translation:
FromToVia
rekken prolonger; tirer en longueur protract — To draw out; to extend, especially in duration.
rekken → s'étirer stretch — extend one’s limbs or body in order to stretch the muscles

rek:

rek [de ~ (m)] Nomen

  1. de rek (rekbaarheid; veerkracht)
    l'extensibilité; l'élasticité
  2. de rek (stelling; stellage; latwerk)
    l'étagère; l'échafaudage; la grille
  3. de rek (droogrek)
  4. de rek (veerkracht; spankracht)
    l'élasticité; l'extensibilité; la force expansive

rek

  1. rek
    le rayon

Übersetzung Matrix für rek:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
extensibilité rek; rekbaarheid; spankracht; veerkracht schaalbaarheid
force expansive rek; spankracht; veerkracht uitzettingsvermogen
grille latwerk; rek; stellage; stelling afrastering; afscheiding; grendels; hek; hekwerk; latwerk; omheining; omrastering; raster; rastering; rasterwerk; rooster; spijl; spijlen; stijl; tralie; traliewerk; traliën
rayon rek afdeling; basisbestanddeel; baton; bestanddeel; bestuursregio; boekenplank; component; deel; departement; detachement; divisie; element; erf; fractie; grondgebied; ingrediënt; legbord; onderdeel; plank; radiatie; radius; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; stuk; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
séchoir à linge droogrek; rek
échafaudage latwerk; rek; stellage; stelling
élasticité rek; rekbaarheid; spankracht; veerkracht elasticiteit; incasseringsvermogen; veerkracht; weerstand; weerstandsvermogen
étagère latwerk; rek; stellage; stelling boekenplank; boekenrek; legbord; plank; schap

Verwandte Wörter für "rek":

  • rekken, reken, rekje, rekjes

Wiktionary Übersetzungen für rek:

rek
noun
  1. Sorte de balustrade qui ressembler à une échelle posée horizontalement et qu’on attacher au-dessus de la mangeoire, dans les écuries, dans les étables, dans les champs pour contenir le foin ou la paille que manger les chevaux, le
  2. Table destinée au travail de certains métiers manuels

Cross Translation:
FromToVia
rek étagère rack — series of shelves
rek rayon; étagère; tablard shelf — structure
rek étagère; rayonnage shelf — capacity

Computerübersetzung von Drittern: