Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- uitspreiden:
-
Wiktionary:
- uitspreiden → extender, estirar, desenvolver, tender
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitspreiden (Niederländisch) ins Spanisch
uitspreiden:
-
uitspreiden (klaar leggen)
-
uitspreiden (openvouwen; ontvouwen; uitklappen; uitslaan; uitvouwen; openspreiden)
Konjugationen für uitspreiden:
o.t.t.
- spreid uit
- spreidt uit
- spreidt uit
- spreiden uit
- spreiden uit
- spreiden uit
o.v.t.
- spreidde uit
- spreidde uit
- spreidde uit
- spreidden uit
- spreidden uit
- spreidden uit
v.t.t.
- heb uitgespreid
- hebt uitgespreid
- heeft uitgespreid
- hebben uitgespreid
- hebben uitgespreid
- hebben uitgespreid
v.v.t.
- had uitgespreid
- had uitgespreid
- had uitgespreid
- hadden uitgespreid
- hadden uitgespreid
- hadden uitgespreid
o.t.t.t.
- zal uitspreiden
- zult uitspreiden
- zal uitspreiden
- zullen uitspreiden
- zullen uitspreiden
- zullen uitspreiden
o.v.t.t.
- zou uitspreiden
- zou uitspreiden
- zou uitspreiden
- zouden uitspreiden
- zouden uitspreiden
- zouden uitspreiden
en verder
- ben uitgespreid
- bent uitgespreid
- is uitgespreid
- zijn uitgespreid
- zijn uitgespreid
- zijn uitgespreid
diversen
- spreid uit!
- spreidt uit!
- uitgespreid
- uitspreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitspreiden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dejar preparado | klaar leggen; uitspreiden | klaarleggen; klaarzetten |
desplegar | ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen | afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitleggen; uitreiken; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen |
Wiktionary Übersetzungen für uitspreiden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitspreiden | → extender; estirar; desenvolver; tender | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |