Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
decir
|
|
zegje
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
apagar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
afbakenen; afdempen; afdempen van geluid; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blussen; doven; neppen; omlijnen; prenten; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien
|
caracterizar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
aftekenen; contrasteren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; paraferen; tekenen; typeren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken
|
decir
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
|
desembrollar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
|
desenmarañar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen
|
desentrañar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
|
deshilarse
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
|
dictar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; voorschrijven
|
escoger
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
kiezen; stemmen; uitloten; zijn stem uitbrengen
|
expresar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; overzetten; presenteren; spuien; tonen; translateren; uitbeelden; uiten; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; vertonen; verwoorden; weergeven
|
hablar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
babbelen; bewust maken; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; speechen; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
|
parlar
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
babbelen; bewust maken; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
|
pronunciarse
|
uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
|
|