Niederländisch
Detailübersetzungen für uithangen (Niederländisch) ins Spanisch
uithangen:
-
uithangen (zich bevinden; zijn)
-
uithangen (naar buiten hangen)
Konjugationen für uithangen:
o.t.t.
- hang uit
- hangt uit
- hangt uit
- hangen uit
- hangen uit
- hangen uit
o.v.t.
- hing uit
- hing uit
- hing uit
- hingen uit
- hingen uit
- hingen uit
v.t.t.
- heb uitgehangen
- hebt uitgehangen
- heeft uitgehangen
- hebben uitgehangen
- hebben uitgehangen
- hebben uitgehangen
v.v.t.
- had uitgehangen
- had uitgehangen
- had uitgehangen
- hadden uitgehangen
- hadden uitgehangen
- hadden uitgehangen
o.t.t.t.
- zal uithangen
- zult uithangen
- zal uithangen
- zullen uithangen
- zullen uithangen
- zullen uithangen
o.v.t.t.
- zou uithangen
- zou uithangen
- zou uithangen
- zouden uithangen
- zouden uithangen
- zouden uithangen
en verder
- ben uitgehangen
- bent uitgehangen
- is uitgehangen
- zijn uitgehangen
- zijn uitgehangen
- zijn uitgehangen
diversen
- hang uit!
- hangt uit!
- uitgehangen
- uithangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uithangen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
arreglárselas | naar buiten hangen; uithangen | conveniëren; deugen; fiksen; flikken; geschikt zijn; klaarspelen; passen; passend zijn; rondkomen; uitkomen; voor elkaar krijgen; zich kunnen bedruipen |
encontrarse | uithangen; zich bevinden; zijn | aantreffen; afspreken; bij elkaar komen; bijeen komen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; ergens verkeren; gelegen zijn; liggen; ontdekken; ontmoeten; samenkomen; tegenkomen; treffen; verkeren; verzamelen; vinden |
estar | uithangen; zich bevinden; zijn | aanwezig zijn; er zijn; erbij zijn; ergens zijn; gelegen zijn; liggen; tegenwoordig zijn; zich ophouden; zijn |
hallarse | uithangen; zich bevinden; zijn | ergens verkeren; gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; verkeren; zetelen |