Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitga (Niederländisch) ins Spanisch
uitgaan:
-
uitgaan (de hort op gaan; stappen)
salir; estar de juerga; ir al paso; dar pasos; andar-
salir Verb
-
estar de juerga Verb
-
ir al paso Verb
-
dar pasos Verb
-
andar Verb
-
Konjugationen für uitgaan:
o.t.t.
- ga uit
- gaat uit
- gaat uit
- gaan uit
- gaan uit
- gaan uit
o.v.t.
- ging uit
- ging uit
- ging uit
- gingen uit
- gingen uit
- gingen uit
v.t.t.
- ben uitgegaan
- bent uitgegaan
- is uitgegaan
- zijn uitgegaan
- zijn uitgegaan
- zijn uitgegaan
v.v.t.
- was uitgegaan
- was uitgegaan
- was uitgegaan
- waren uitgegaan
- waren uitgegaan
- waren uitgegaan
o.t.t.t.
- zal uitgaan
- zult uitgaan
- zal uitgaan
- zullen uitgaan
- zullen uitgaan
- zullen uitgaan
o.v.t.t.
- zou uitgaan
- zou uitgaan
- zou uitgaan
- zouden uitgaan
- zouden uitgaan
- zouden uitgaan
diversen
- ga uit!
- gat uit!
- uitgegaan
- uitgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitgaan:
Verwandte Definitionen für "uitgaan":
Wiktionary Übersetzungen für uitgaan:
uitgaan
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitgaan | → salir | ↔ exit — go out |
• uitgaan | → partir | ↔ exit — leave |
• uitgaan | → resultar; salir; alcanzar; conseguir; lograr | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• uitgaan | → dar | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• uitgaan | → terminar; acabar | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |