Niederländisch
Detailübersetzungen für tekkel (Niederländisch) ins Spanisch
tekkel:
-
de tekkel
-
de tekkel (dashond)
Übersetzung Matrix für tekkel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
perros pachones | tekkel | |
perros raposeros | tekkel | |
perros tubos | tekkel | |
zarcero | dashond; tekkel |
tekkelen:
-
tekkelen (onderuithalen)
abordar; emprender; tratar; echar una zancadilla-
abordar Verb
-
emprender Verb
-
tratar Verb
-
echar una zancadilla Verb
-
Konjugationen für tekkelen:
o.t.t.
- tekkel
- tekkelt
- tekkelt
- tekkelen
- tekkelen
- tekkelen
o.v.t.
- tekkelde
- tekkelde
- tekkelde
- tekkelden
- tekkelden
- tekkelden
v.t.t.
- heb getekkeld
- hebt getekkeld
- heeft getekkeld
- hebben getekkeld
- hebben getekkeld
- hebben getekkeld
v.v.t.
- had getekkeld
- had getekkeld
- had getekkeld
- hadden getekkeld
- hadden getekkeld
- hadden getekkeld
o.t.t.t.
- zal tekkelen
- zult tekkelen
- zal tekkelen
- zullen tekkelen
- zullen tekkelen
- zullen tekkelen
o.v.t.t.
- zou tekkelen
- zou tekkelen
- zou tekkelen
- zouden tekkelen
- zouden tekkelen
- zouden tekkelen
en verder
- ben getekkeld
- bent getekkeld
- is getekkeld
- zijn getekkeld
- zijn getekkeld
- zijn getekkeld
diversen
- tekkel!
- tekkelt!
- getekkeld
- tekkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tekkelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tratar | proberen; trachten | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abordar | onderuithalen; tekkelen | aankaarten; aanklampen; aanknopen; aanpakken; aansnijden; aanvatten; aanvoeren; beetgrijpen; beetpakken; entameren; enteren; gesprek aanknopen; grijpen; onderhanden nemen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; vastklampen; vastpakken |
echar una zancadilla | onderuithalen; tekkelen | |
emprender | onderuithalen; tekkelen | aangaan; aanpakken; aanvangen; beginnen; onderhanden nemen; ondernemen; starten; van start gaan |
tratar | onderuithalen; tekkelen | aanpakken; aanvatten; behandelen; bejegenen; betrachten; iets afhandelen; onder behandeling nemen; pogen; proberen; trachten; verzorgen |