Niederländisch
Detailübersetzungen für stralend (Niederländisch) ins Spanisch
stralend:
-
stralend
resplandeciente; luminoso; brillante; radiante-
resplandeciente Adjektiv
-
luminoso Adjektiv
-
brillante Adjektiv
-
radiante Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für stralend:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brillante | stralend | beeldschoon; betoverend; blinkend; briljant; briljante; excellent; fantastisch; fenomenaal; fonkelend; geniaal; geweldig; glansrijk; glanzend; glimmend; glinsterend; glunderend; grandioos; groots; intelligent; lichtgevend; luisterrijk; lumineus; magnifiek; oogverblindend; pienter; prachtig; pralend; puik; schitterend; schrander; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; verblindend; voortreffelijk; wonderschoon |
luminoso | stralend | briljant; fenomenaal; geniaal; licht; licht gevend; lichtend; lichtgevend; lumineus; niet donker; schijnend |
radiante | stralend | |
resplandeciente | stralend | beeldschoon; blinkend; duidelijk; fantastisch; fonkelend; geweldig; glanzend; glimmend; glinsterend; grandioos; groots; magnifiek; oogverblindend; overzichtelijk; riant; schitterend; uitnemend; uitstekend; verblindend; verhelderend; voortreffelijk; wonderschoon |
Verwandte Wörter für "stralend":
stralend form of stralen:
-
stralen (fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen)
brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear-
brillar Verb
-
hacer brillar Verb
-
dar luz Verb
-
destellar Verb
-
amanecer Verb
-
iluminarse Verb
-
centellear Verb
-
clarear Verb
-
relampaguear Verb
-
-
stralen (licht uitzenden; blaken)
-
stralen (licht schijnen)
brillar; relucir; irradiar; resplandecer; radiar-
brillar Verb
-
relucir Verb
-
irradiar Verb
-
resplandecer Verb
-
radiar Verb
-
-
stralen (iets uitstralen)
Konjugationen für stralen:
o.t.t.
- straal
- straalt
- straalt
- stralen
- stralen
- stralen
o.v.t.
- straalde
- straalde
- straalde
- straalden
- straalden
- straalden
v.t.t.
- ben gestraald
- bent gestraald
- is gestraald
- zijn gestraald
- zijn gestraald
- zijn gestraald
v.v.t.
- was gestraald
- was gestraald
- was gestraald
- waren gestraald
- waren gestraald
- waren gestraald
o.t.t.t.
- zal stralen
- zult stralen
- zal stralen
- zullen stralen
- zullen stralen
- zullen stralen
o.v.t.t.
- zou stralen
- zou stralen
- zou stralen
- zouden stralen
- zouden stralen
- zouden stralen
diversen
- straal!
- straalt!
- gestraald
- stralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze