Niederländisch

Detailübersetzungen für snauwend (Niederländisch) ins Spanisch

snauwend:


snauwen:

Konjugationen für snauwen:

o.t.t.
  1. snauw
  2. snauwt
  3. snauwt
  4. snauwen
  5. snauwen
  6. snauwen
o.v.t.
  1. snauwde
  2. snauwde
  3. snauwde
  4. snauwden
  5. snauwden
  6. snauwden
v.t.t.
  1. heb gesnauwd
  2. hebt gesnauwd
  3. heeft gesnauwd
  4. hebben gesnauwd
  5. hebben gesnauwd
  6. hebben gesnauwd
v.v.t.
  1. had gesnauwd
  2. had gesnauwd
  3. had gesnauwd
  4. hadden gesnauwd
  5. hadden gesnauwd
  6. hadden gesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal snauwen
  2. zult snauwen
  3. zal snauwen
  4. zullen snauwen
  5. zullen snauwen
  6. zullen snauwen
o.v.t.t.
  1. zou snauwen
  2. zou snauwen
  3. zou snauwen
  4. zouden snauwen
  5. zouden snauwen
  6. zouden snauwen
en verder
  1. ben gesnauwd
  2. bent gesnauwd
  3. is gesnauwd
  4. zijn gesnauwd
  5. zijn gesnauwd
  6. zijn gesnauwd
diversen
  1. snauw!
  2. snauwt!
  3. gesnauwd
  4. snauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für snauwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
decir con aspereza afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
espetar afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen aan de spies rijgen; spietsen
gruñir grauwen; snauwen brommen; foeteren; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; smoren; snorren; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zagen; zemelen; zeuren
hablar bruscamente afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
hablar con dureza afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
hablar en tono brusco grauwen; snauwen
hablar ásperamente afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
ladrar afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen blaffen; brullen; het uitgillen; keffen; uitroepen; uitschreeuwen
ladrar a una persona afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
refunfuñar grauwen; snauwen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; kankeren; ketteren; kwaad zijn; protesteren; sakkeren; schreeuwen; schuimbekken; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; woedend zijn; zemelen; zeuren
regañar de mala manera afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
soltarle un bufido a una persona afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen

Verwandte Wörter für "snauwen":


Wiktionary Übersetzungen für snauwen:


Cross Translation:
FromToVia
snauwen gruñir grogner — Faire entendre son cri, en parlant du loup ou du chien