Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. shockeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schokeer (Niederländisch) ins Spanisch

shockeren:

shockeren Verb (schokeer, schokeert, schokeerde, schokeerden, geshockeerd)

  1. shockeren (aanstoot geven; choqueren; schokken)
  2. shockeren (aanstoot geven; choqueren)

Konjugationen für shockeren:

o.t.t.
  1. schokeer
  2. schokeert
  3. schokeert
  4. schokeren
  5. schokeren
  6. schokeren
o.v.t.
  1. schokeerde
  2. schokeerde
  3. schokeerde
  4. schokeerden
  5. schokeerden
  6. schokeerden
v.t.t.
  1. heb geshockeerd
  2. hebt geshockeerd
  3. heeft geshockeerd
  4. hebben geshockeerd
  5. hebben geshockeerd
  6. hebben geshockeerd
v.v.t.
  1. had geshockeerd
  2. had geshockeerd
  3. had geshockeerd
  4. hadden geshockeerd
  5. hadden geshockeerd
  6. hadden geshockeerd
o.t.t.t.
  1. zal shockeren
  2. zult shockeren
  3. zal shockeren
  4. zullen shockeren
  5. zullen shockeren
  6. zullen shockeren
o.v.t.t.
  1. zou shockeren
  2. zou shockeren
  3. zou shockeren
  4. zouden shockeren
  5. zouden shockeren
  6. zouden shockeren
en verder
  1. ben geshockeerd
  2. bent geshockeerd
  3. is geshockeerd
  4. zijn geshockeerd
  5. zijn geshockeerd
  6. zijn geshockeerd
diversen
  1. schokeer!
  2. schokeert!
  3. geshockeerd
  4. shockerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für shockeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
causar escándalo aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren
escandalizar aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren aanrekenen; aanwrijven; blameren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; schandaliseren