Niederländisch
Detailübersetzungen für schateren (Niederländisch) ins Spanisch
schateren:
-
schateren (lachen)
Konjugationen für schateren:
o.t.t.
- schater
- schatert
- schatert
- schateren
- schateren
- schateren
o.v.t.
- schaterde
- schaterde
- schaterde
- schaterden
- schaterden
- schaterden
v.t.t.
- heb geschaterd
- hebt geschaterd
- heeft geschaterd
- hebben geschaterd
- hebben geschaterd
- hebben geschaterd
v.v.t.
- had geschaterd
- had geschaterd
- had geschaterd
- hadden geschaterd
- hadden geschaterd
- hadden geschaterd
o.t.t.t.
- zal schateren
- zult schateren
- zal schateren
- zullen schateren
- zullen schateren
- zullen schateren
o.v.t.t.
- zou schateren
- zou schateren
- zou schateren
- zouden schateren
- zouden schateren
- zouden schateren
en verder
- ben geschaterd
- bent geschaterd
- is geschaterd
- zijn geschaterd
- zijn geschaterd
- zijn geschaterd
diversen
- schater!
- schatert!
- geschaterd
- schaterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schateren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
reírse | toegrijnzen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
reír | lachen; schateren | |
reírse | lachen; schateren |