Niederländisch
Detailübersetzungen für samenrapen (Niederländisch) ins Spanisch
samenrapen:
-
samenrapen (samenpakken; bijeen scharrelen)
Konjugationen für samenrapen:
o.t.t.
- raap samen
- raapt samen
- raapt samen
- rapen samen
- rapen samen
- rapen samen
o.v.t.
- raapte samen
- raapte samen
- raapte samen
- raapten samen
- raapten samen
- raapten samen
v.t.t.
- heb samengeraapt
- hebt samengeraapt
- heeft samengeraapt
- hebben samengeraapt
- hebben samengeraapt
- hebben samengeraapt
v.v.t.
- had samengeraapt
- had samengeraapt
- had samengeraapt
- hadden samengeraapt
- hadden samengeraapt
- hadden samengeraapt
o.t.t.t.
- zal samenrapen
- zult samenrapen
- zal samenrapen
- zullen samenrapen
- zullen samenrapen
- zullen samenrapen
o.v.t.t.
- zou samenrapen
- zou samenrapen
- zou samenrapen
- zouden samenrapen
- zouden samenrapen
- zouden samenrapen
en verder
- is samengeraapt
- zijn samengeraapt
diversen
- raap samen!
- raapt samen!
- samengeraapt
- samenrapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze