Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. pendelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für pendelen (Niederländisch) ins Spanisch

pendelen:

pendelen Verb (pendel, pendelt, pendelde, pendelden, gependeld)

  1. pendelen (reizen tussen)

Konjugationen für pendelen:

o.t.t.
  1. pendel
  2. pendelt
  3. pendelt
  4. pendelen
  5. pendelen
  6. pendelen
o.v.t.
  1. pendelde
  2. pendelde
  3. pendelde
  4. pendelden
  5. pendelden
  6. pendelden
v.t.t.
  1. ben gependeld
  2. bent gependeld
  3. is gependeld
  4. zijn gependeld
  5. zijn gependeld
  6. zijn gependeld
v.v.t.
  1. was gependeld
  2. was gependeld
  3. was gependeld
  4. waren gependeld
  5. waren gependeld
  6. waren gependeld
o.t.t.t.
  1. zal pendelen
  2. zult pendelen
  3. zal pendelen
  4. zullen pendelen
  5. zullen pendelen
  6. zullen pendelen
o.v.t.t.
  1. zou pendelen
  2. zou pendelen
  3. zou pendelen
  4. zouden pendelen
  5. zouden pendelen
  6. zouden pendelen
en verder
  1. heb gependeld
  2. hebt gependeld
  3. heeft gependeld
  4. hebben gependeld
  5. hebben gependeld
  6. hebben gependeld
diversen
  1. pendel!
  2. pendelt!
  3. gependeld
  4. pendelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pendelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ir y venir pendelen; reizen tussen
viajar entre pendelen; reizen tussen

Wiktionary Übersetzungen für pendelen:


Cross Translation:
FromToVia
pendelen pendular; viajar al trabajo; viajar del trabajo commute — to regularly travel