Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. opschrikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opschrikken (Niederländisch) ins Spanisch

opschrikken:

opschrikken Verb (schrik op, schrikt op, schrok op, schrokken op, opgeschrokken)

  1. opschrikken

Konjugationen für opschrikken:

o.t.t.
  1. schrik op
  2. schrikt op
  3. schrikt op
  4. schrikken op
  5. schrikken op
  6. schrikken op
o.v.t.
  1. schrok op
  2. schrok op
  3. schrok op
  4. schrokken op
  5. schrokken op
  6. schrokken op
v.t.t.
  1. heb opgeschrokken
  2. hebt opgeschrokken
  3. heeft opgeschrokken
  4. hebben opgeschrokken
  5. hebben opgeschrokken
  6. hebben opgeschrokken
v.v.t.
  1. had opgeschrokken
  2. had opgeschrokken
  3. had opgeschrokken
  4. hadden opgeschrokken
  5. hadden opgeschrokken
  6. hadden opgeschrokken
o.t.t.t.
  1. zal opschrikken
  2. zult opschrikken
  3. zal opschrikken
  4. zullen opschrikken
  5. zullen opschrikken
  6. zullen opschrikken
o.v.t.t.
  1. zou opschrikken
  2. zou opschrikken
  3. zou opschrikken
  4. zouden opschrikken
  5. zouden opschrikken
  6. zouden opschrikken
en verder
  1. ben opgeschrokken
  2. bent opgeschrokken
  3. is opgeschrokken
  4. zijn opgeschrokken
  5. zijn opgeschrokken
  6. zijn opgeschrokken
diversen
  1. schrik op!
  2. schrikt op!
  3. opgeschrokken
  4. opschrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opschrikken [znw.] Nomen

  1. opschrikken
    el sobresaltarse; el sobresalto

Übersetzung Matrix für opschrikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sobresaltarse opschrikken
sobresalto opschrikken schrikreactie
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
asustarse opschrikken schichtig worden; schrikken

Verwandte Übersetzungen für opschrikken