Niederländisch
Detailübersetzungen für opruien (Niederländisch) ins Spanisch
opruien:
-
opruien (aanzetten; opfokken; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; animar; incitar; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia-
encender Verb
-
excitar Verb
-
atizar Verb
-
instigar Verb
-
impulsar a Verb
-
animar Verb
-
incitar Verb
-
apresurar Verb
-
estimular Verb
-
avivar Verb
-
incitar a Verb
-
poner en pie Verb
-
sembrar discordia Verb
-
Konjugationen für opruien:
o.t.t.
- rui op
- ruit op
- ruit op
- ruien op
- ruien op
- ruien op
o.v.t.
- ruide op
- ruide op
- ruide op
- ruiden op
- ruiden op
- ruiden op
v.t.t.
- heb opgeruid
- hebt opgeruid
- heeft opgeruid
- hebben opgeruid
- hebben opgeruid
- hebben opgeruid
v.v.t.
- had opgeruid
- had opgeruid
- had opgeruid
- hadden opgeruid
- hadden opgeruid
- hadden opgeruid
o.t.t.t.
- zal opruien
- zult opruien
- zal opruien
- zullen opruien
- zullen opruien
- zullen opruien
o.v.t.t.
- zou opruien
- zou opruien
- zou opruien
- zouden opruien
- zouden opruien
- zouden opruien
en verder
- ben opgeruid
- bent opgeruid
- is opgeruid
- zijn opgeruid
- zijn opgeruid
- zijn opgeruid
diversen
- rui op!
- ruit op!
- opgeruid
- opruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opruien:
Wiktionary Übersetzungen für opruien:
opruien
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opruien | → agitar | ↔ agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften |
• opruien | → perturbar; sacudir | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• opruien | → debatir | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• opruien | → agitar; perturbar | ↔ troubler — rendre trouble. |
• opruien | → conmover; emocionar; agitar; perturbar | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |