Niederländisch
Detailübersetzungen für opkomen (Niederländisch) ins Spanisch
opkomen:
-
opkomen (opdagen; verschijnen; opduiken)
Konjugationen für opkomen:
o.t.t.
- kom op
- komt op
- komt op
- komen op
- komen op
- komen op
o.v.t.
- kwam op
- kwam op
- kwam op
- kwamen op
- kwamen op
- kwamen op
v.t.t.
- ben opgekomen
- bent opgekomen
- is opgekomen
- zijn opgekomen
- zijn opgekomen
- zijn opgekomen
v.v.t.
- was opgekomen
- was opgekomen
- was opgekomen
- waren opgekomen
- waren opgekomen
- waren opgekomen
o.t.t.t.
- zal opkomen
- zult opkomen
- zal opkomen
- zullen opkomen
- zullen opkomen
- zullen opkomen
o.v.t.t.
- zou opkomen
- zou opkomen
- zou opkomen
- zouden opkomen
- zouden opkomen
- zouden opkomen
diversen
- kom op!
- komt op!
- opgekomen
- opkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze