Niederländisch
Detailübersetzungen für opfokken (Niederländisch) ins Spanisch
opfokken:
-
opfokken (fokken; kweken)
-
opfokken (opruien; aanzetten; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; animar; incitar; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia-
encender Verb
-
excitar Verb
-
atizar Verb
-
instigar Verb
-
impulsar a Verb
-
animar Verb
-
incitar Verb
-
apresurar Verb
-
estimular Verb
-
avivar Verb
-
incitar a Verb
-
poner en pie Verb
-
sembrar discordia Verb
-
Konjugationen für opfokken:
o.t.t.
- fok op
- fokt op
- fokt op
- fokken op
- fokken op
- fokken op
o.v.t.
- fokte op
- fokte op
- fokte op
- fokten op
- fokten op
- fokten op
v.t.t.
- ben opgefokt
- bent opgefokt
- is opgefokt
- zijn opgefokt
- zijn opgefokt
- zijn opgefokt
v.v.t.
- was opgefokt
- was opgefokt
- was opgefokt
- waren opgefokt
- waren opgefokt
- waren opgefokt
o.t.t.t.
- zal opfokken
- zult opfokken
- zal opfokken
- zullen opfokken
- zullen opfokken
- zullen opfokken
o.v.t.t.
- zou opfokken
- zou opfokken
- zou opfokken
- zouden opfokken
- zouden opfokken
- zouden opfokken
en verder
- heb opgefokt
- hebt opgefokt
- heeft opgefokt
- hebben opgefokt
- hebben opgefokt
- hebben opgefokt
diversen
- fok op!
- fokt op!
- opgefokt
- opfokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze