Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. opdissen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdissen (Niederländisch) ins Spanisch

opdissen:

Konjugationen für opdissen:

o.t.t.
  1. dis op
  2. dist op
  3. dist op
  4. dissen op
  5. dissen op
  6. dissen op
o.v.t.
  1. diste op
  2. diste op
  3. diste op
  4. disten op
  5. disten op
  6. disten op
v.t.t.
  1. heb opgedist
  2. hebt opgedist
  3. heeft opgedist
  4. hebben opgedist
  5. hebben opgedist
  6. hebben opgedist
v.v.t.
  1. had opgedist
  2. had opgedist
  3. had opgedist
  4. hadden opgedist
  5. hadden opgedist
  6. hadden opgedist
o.t.t.t.
  1. zal opdissen
  2. zult opdissen
  3. zal opdissen
  4. zullen opdissen
  5. zullen opdissen
  6. zullen opdissen
o.v.t.t.
  1. zou opdissen
  2. zou opdissen
  3. zou opdissen
  4. zouden opdissen
  5. zouden opdissen
  6. zouden opdissen
en verder
  1. is opgedist
  2. zijn opgedist
diversen
  1. dis op!
  2. dist op!
  3. opgedist
  4. opdissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opdissen [znw.] Nomen

  1. opdissen (fantaseren)
    el fantasear; el inventar

Übersetzung Matrix für opdissen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fantasear fantaseren; opdissen
inventar fantaseren; opdissen
servir opdienen; serveren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fantasear bedenken; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
inventar bedenken; fantaseren; huichelen; uitdenken; uitvinden; verdichten; verzinnen; voorwenden
poner delante aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen
servir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten assisteren; bedienen; bijgieten; bijspringen; bijstaan; dienen; dienst doen; doneren; eten opscheppen; gerieven; geven; gunnen; gunst verlenen; handreiken; helpen; inschenken; intappen; knoppen bedienen; ondersteunen; opscheppen; schenken; seconderen; serveren; tappen; van dienst zijn; voorschotelen; weldoen
servir en la mesa aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen
servir la comida opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel