Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
agitación
|
drukte; gedoe; omhaal
|
agitatie; beroering; deining; drukte; gedraaf; gedrang; gehaast; geharrewar; gehol; gejaag; gejaagdheid; gejacht; gejakker; gewoel; herrie; kabaal; lawaai; leven; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; ophef; oproer; opruiing; opschudding; opstand; opstootje; opzien; rel; rep; roerigheid; rumoer; schommeling; sensatie; spektakel; stress; toeloop; toevloed; turbulentie; verwarring; volksoproer; vuistgevecht; werveling; wiegeling; zeegang
|
ajetreo
|
drukte; gedoe; omhaal
|
drukte; gedraaf; gedrang; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker; getob; heisa; krakeel; rompslomp; toeloop; toevloed; veel gedoe
|
barullo
|
drukte; gedoe; omhaal
|
donderslagen; drukte; gedonder; gedonderjaag; gedrang; geravot; gestoei; heisa; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; oploop; rumoer; soepzootje; spektakel; stoeierij; stoeipartij; toeloop; toestand; toevloed
|
celebración
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
ceremonie; feest; feestelijkheid; feestviering; festiviteit; fuif; viering
|
ceremonia
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
beleefdheidsbetuiging; ceremonie; ceremonieel; feest; feestelijkheid; festiviteit; optocht; plechtige optocht; plichtpleging; processie; protocol; staatsie; stoet; viering
|
festejo
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
ceremonie; feest; feestelijkheid; festiviteit; viering
|
festividad
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
ceremonie; feest; feestdrukte; feestelijkheid; feestje; feestviering; feestvreugde; festival; festiviteit; fuif; party; viering
|
formalidad
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
beleefdheidsbetuiging; ceremonie; formaliteit; gedragenheid; hamerstuk; optocht; plechtigheid; plechtstatigheid; plichtpleging; processie; protocol; staatsie; statigheid; stoet; voornaamheid; vormelijkheid
|
fárrago
|
drukte; gedoe; omhaal
|
gemekker; getob; gezanik; gezeur
|
garabato
|
ceremonie; drukte; gedoe; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
|
jaleo
|
drukte; gedoe; omhaal
|
drukte; gedram; gedrang; geharrewar; geluid; getob; gezanik; gezeur; hinder; last; moeite; overlast; rommelig gedoe; rumoer; soesa; toeloop; toevloed
|
lío
|
drukte; gedoe; omhaal
|
affaire; bos; bundel; complicatie; drukte; geharrewar; heisa; intrige; krakeel; liaison; liefdesrelatie; plot; probleem; relatie; rottigheid; scharrelpartijtje; toestand; verhouding; verwikkeling; vrijage
|
majestad
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
deftigheid; eerbiedwaardigheid; gedragenheid; heerser; koning; majesteit; monarch; plechtigheid; plechtstatigheid; soeverein; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid; vorst
|
marcha
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
actie; beloop; beweging; doorgang; doorloop; doping; gang; gangpad; gebaar; gehaastheid; gezwindheid; haast; haastigheid; heengaan; ijl; lichaamsbeweging; opmars; optocht; overijling; passage; pep; pepmiddel; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; spoed; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vertrekken; vliegreis; vliegtocht; vlotheid; vlucht; vlugheid; voortgang; wandelsport
|
procesión
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
geslachtsgemeenschap; omgang; ommegang; processie; staatsie; stoet; verkeer
|
protocolo
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
ceremonie; processie; protocol; staatsie; stoet
|
solemnidad
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
deftigheid; eerbiedwaardigheid; feestviering; gedragenheid; plechtigheid; plechtstatigheid; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid
|
séquito
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
processie; sleep; staatsie; stoet
|
visita oficial
|
ceremonie; omhaal; plechtigheid; plichtpleging
|
officieel bezoek; processie; staatsbezoek; staatsie; staatsiebezoek; stoet
|