Niederländisch
Detailübersetzungen für lossen (Niederländisch) ins Spanisch
lossen:
-
lossen (iets uitladen; ontladen; afladen)
-
lossen (uitladen)
Konjugationen für lossen:
o.t.t.
- los
- lost
- lost
- lossen
- lossen
- lossen
o.v.t.
- loste
- loste
- loste
- losten
- losten
- losten
v.t.t.
- heb gelost
- hebt gelost
- heeft gelost
- hebben gelost
- hebben gelost
- hebben gelost
v.v.t.
- had gelost
- had gelost
- had gelost
- hadden gelost
- hadden gelost
- hadden gelost
o.t.t.t.
- zal lossen
- zult lossen
- zal lossen
- zullen lossen
- zullen lossen
- zullen lossen
o.v.t.t.
- zou lossen
- zou lossen
- zou lossen
- zouden lossen
- zouden lossen
- zouden lossen
en verder
- ben gelost
- bent gelost
- is gelost
- zijn gelost
- zijn gelost
- zijn gelost
diversen
- los!
- lost!
- gelost
- lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für lossen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
descarga | afladen; lossen; uitladen | lossing; offloading; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitlading |
descargar | afladen; lossen; uitladen | ontlasting; van een last ontdoen |
descargo | afladen; lossen; uitladen | decharge; ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
descargar | afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen | afschieten; afvuren; dechargeren; downloaden; onschuldig verklaren; ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; pasporteren; schieten; schoten lossen; vrijpleiten; vrijspreken; vrijstellen; vuren; zuiveren |
descargarse | afladen; iets uitladen; lossen; ontladen |