Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. kwantificeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kwantificeren (Niederländisch) ins Spanisch

kwantificeren:

kwantificeren Verb (kwantificeer, kwantificeert, kwantificeerde, kwantificeerden, gekwantificeerd)

  1. kwantificeren

Konjugationen für kwantificeren:

o.t.t.
  1. kwantificeer
  2. kwantificeert
  3. kwantificeert
  4. kwantificeren
  5. kwantificeren
  6. kwantificeren
o.v.t.
  1. kwantificeerde
  2. kwantificeerde
  3. kwantificeerde
  4. kwantificeerden
  5. kwantificeerden
  6. kwantificeerden
v.t.t.
  1. heb gekwantificeerd
  2. hebt gekwantificeerd
  3. heeft gekwantificeerd
  4. hebben gekwantificeerd
  5. hebben gekwantificeerd
  6. hebben gekwantificeerd
v.v.t.
  1. had gekwantificeerd
  2. had gekwantificeerd
  3. had gekwantificeerd
  4. hadden gekwantificeerd
  5. hadden gekwantificeerd
  6. hadden gekwantificeerd
o.t.t.t.
  1. zal kwantificeren
  2. zult kwantificeren
  3. zal kwantificeren
  4. zullen kwantificeren
  5. zullen kwantificeren
  6. zullen kwantificeren
o.v.t.t.
  1. zou kwantificeren
  2. zou kwantificeren
  3. zou kwantificeren
  4. zouden kwantificeren
  5. zouden kwantificeren
  6. zouden kwantificeren
diversen
  1. kwantificeer!
  2. kwantificeert!
  3. gekwantificeerd
  4. kwantificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kwantificeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cuantificar kwantificeren