Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für krasten (Niederländisch) ins Spanisch

krassen:

krassen Verb (kras, krast, kraste, krasten, gekrast)

  1. krassen (zich krabben)

Konjugationen für krassen:

o.t.t.
  1. kras
  2. krast
  3. krast
  4. krassen
  5. krassen
  6. krassen
o.v.t.
  1. kraste
  2. kraste
  3. kraste
  4. krasten
  5. krasten
  6. krasten
v.t.t.
  1. heb gekrast
  2. hebt gekrast
  3. heeft gekrast
  4. hebben gekrast
  5. hebben gekrast
  6. hebben gekrast
v.v.t.
  1. had gekrast
  2. had gekrast
  3. had gekrast
  4. hadden gekrast
  5. hadden gekrast
  6. hadden gekrast
o.t.t.t.
  1. zal krassen
  2. zult krassen
  3. zal krassen
  4. zullen krassen
  5. zullen krassen
  6. zullen krassen
o.v.t.t.
  1. zou krassen
  2. zou krassen
  3. zou krassen
  4. zouden krassen
  5. zouden krassen
  6. zouden krassen
en verder
  1. ben gekrast
  2. bent gekrast
  3. is gekrast
  4. zijn gekrast
  5. zijn gekrast
  6. zijn gekrast
diversen
  1. kras!
  2. krast!
  3. gekrast
  4. krassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

krassen [het ~] Nomen

  1. het krassen (gekras)
    el rasgueo; el chirrido; el rechinar; el rechinamiento

Übersetzung Matrix für krassen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
chillar joelen
chirrido gekras; krassen bluf; branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gekrab; gepiep; gepoch; geschetter; getjilp; getrompetter; grootspraak; opschepperij; snoeverij
rascar krabsel
rasgueo gekras; krassen gekrab; krabsel
rechinamiento gekras; krassen gekrab
rechinar gekras; krassen gekrab
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arañar krassen; zich krabben afkrabben; bijeenschrapen; openkrabben; schrapen; schrappen
arrastrar por el suelo krassen; zich krabben
cascar krassen; zich krabben afkraken; afranselen; babbelen; declineren; een krakend geluid maken; huizen kraken; iemand toetakelen; ijlen; kakelen; katten; kletsen; knakken; kraken; kritiseren; kwaken; kwebbelen; kwetteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; snateren; verbuigen; vervoegen; wartaal spreken
chillar krassen; zich krabben blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen
descifrar krassen; zich krabben afkraken; dechiffreren; decoderen; katten; kraken; kritiseren; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsleutelen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
rascar krassen; zich krabben afkrabben; knorren; oogsten; plukken; ronken; schrapen; schrappen; snorren; verzamelen; zagen
rascarse krassen; zich krabben
rechinar knarsen

Verwandte Wörter für "krassen":


Wiktionary Übersetzungen für krassen:


Cross Translation:
FromToVia
krassen rascar scratch — To rub a surface with a sharp object
krassen graznar; carraspear croasserpousser le cri particulier à son espèce, parler d’un corbeau.
krassen rascar; raspar; raer gratterracler pour nettoyer, pour effacer ou pour polir.
krassen chirriar; rechinar grincerproduire un bruit aigre en serrer les dents les unes contre les autres sous l’action de l’agacement, de la douleur ou de la colère.