Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. knorren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für knorde (Niederländisch) ins Spanisch

knorren:

knorren Verb (knor, knort, knorde, knorden, geknord)

  1. knorren (knorrend geluid maken)
  2. knorren (ronken; snorren; zagen)

Konjugationen für knorren:

o.t.t.
  1. knor
  2. knort
  3. knort
  4. knorren
  5. knorren
  6. knorren
o.v.t.
  1. knorde
  2. knorde
  3. knorde
  4. knorden
  5. knorden
  6. knorden
v.t.t.
  1. heb geknord
  2. hebt geknord
  3. heeft geknord
  4. hebben geknord
  5. hebben geknord
  6. hebben geknord
v.v.t.
  1. had geknord
  2. had geknord
  3. had geknord
  4. hadden geknord
  5. hadden geknord
  6. hadden geknord
o.t.t.t.
  1. zal knorren
  2. zult knorren
  3. zal knorren
  4. zullen knorren
  5. zullen knorren
  6. zullen knorren
o.v.t.t.
  1. zou knorren
  2. zou knorren
  3. zou knorren
  4. zouden knorren
  5. zouden knorren
  6. zouden knorren
diversen
  1. knor!
  2. knort!
  3. geknord
  4. knorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für knorren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rascar krabsel
serrar omzagen; vellen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gruñir knorren; knorrend geluid maken; ronken; snorren; zagen brommen; foeteren; grauwen; grommen; kankeren; klagen; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren; smoren; snauwen; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zemelen; zeuren
hacer ruidos knorren; knorrend geluid maken; ronken; snorren; zagen klepperen; kletteren; rammelen; sakkeren
husmear knorren; ronken; snorren; zagen besniffelen; besnuffelen; om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; sniffelen; snuffelen aan; snuffen; struinen
murmurar knorren; knorrend geluid maken kabbelen; klateren; mompelen; prevelen; ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen
piar knorren; ronken; snorren; zagen emmeren; kwetteren; kwinkeleren; tjilpen
rascar knorren; ronken; snorren; zagen afkrabben; krassen; oogsten; plukken; schrapen; schrappen; verzamelen; zich krabben
reprobar knorren; ronken; snorren; zagen berispen; hekelen; manen; sakkeren; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
rezongar knorren; knorrend geluid maken protesteren; sakkeren; sputteren; tegenpruttelen; tegenspartelen; tegensputteren; tegenstribbelen; verzetten; zemelen
serrar knorren; ronken; snorren; zagen uitzagen

Verwandte Wörter für "knorren":


Wiktionary Übersetzungen für knorren:

knorren
verb
  1. een geluid voortbrengen zoals een varken

Cross Translation:
FromToVia
knorren roncar ronflerfaire un certain bruit de la gorge et des narines respirer pendant le sommeil.
knorren roncar vrombirproduire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation.

Computerübersetzung von Drittern: