Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. inwerkend:
  2. inwerken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inwerkend (Niederländisch) ins Spanisch

inwerkend:


inwerkend form of inwerken:

inwerken Verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

  1. inwerken
  2. inwerken (voorbereiden op; prepareren)

Konjugationen für inwerken:

o.t.t.
  1. werk in
  2. werkt in
  3. werkt in
  4. werken in
  5. werken in
  6. werken in
o.v.t.
  1. werkte in
  2. werkte in
  3. werkte in
  4. werkten in
  5. werkten in
  6. werkten in
v.t.t.
  1. ben ingewerkt
  2. bent ingewerkt
  3. is ingewerkt
  4. zijn ingewerkt
  5. zijn ingewerkt
  6. zijn ingewerkt
v.v.t.
  1. was ingewerkt
  2. was ingewerkt
  3. was ingewerkt
  4. waren ingewerkt
  5. waren ingewerkt
  6. waren ingewerkt
o.t.t.t.
  1. zal inwerken
  2. zult inwerken
  3. zal inwerken
  4. zullen inwerken
  5. zullen inwerken
  6. zullen inwerken
o.v.t.t.
  1. zou inwerken
  2. zou inwerken
  3. zou inwerken
  4. zouden inwerken
  5. zouden inwerken
  6. zouden inwerken
diversen
  1. werk in!
  2. werkt in!
  3. ingewerkt
  4. inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inwerken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
iniciar aansnijden; entameren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afectar inwerken aangaan; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; betreffen; bezeren; beïnvloeden; blesseren; deren; duperen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; raken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; slaan op; smaden; treffen; verwonden
familiarizarse inwerken; prepareren; voorbereiden op
influir inwerken invloed hebben
iniciar inwerken; prepareren; voorbereiden op aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; regelen; starten; toepassen; van start gaan
orientar inwerken; prepareren; voorbereiden op