Niederländisch
Detailübersetzungen für grissen (Niederländisch) ins Spanisch
grissen:
Konjugationen für grissen:
o.t.t.
- gris
- grist
- grist
- grissen
- grissen
- grissen
o.v.t.
- grisde
- grisde
- grisde
- grisden
- grisden
- grisden
v.t.t.
- heb gegrist
- hebt gegrist
- heeft gegrist
- hebben gegrist
- hebben gegrist
- hebben gegrist
v.v.t.
- had gegrist
- had gegrist
- had gegrist
- hadden gegrist
- hadden gegrist
- hadden gegrist
o.t.t.t.
- zal grissen
- zult grissen
- zal grissen
- zullen grissen
- zullen grissen
- zullen grissen
o.v.t.t.
- zou grissen
- zou grissen
- zou grissen
- zouden grissen
- zouden grissen
- zouden grissen
en verder
- is gegrist
- zijn gegrist
diversen
- gris!
- grist!
- gegrist
- grissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze